EU-Hof: Aanmonstering op zeeschip is nog geen uitreis uit Schengengebied

Contentverzamelaar

EU-Hof: Aanmonstering op zeeschip is nog geen uitreis uit Schengengebied

Wie op een zeeschip aanmonstert om in de haven werkzaamheden te verrichten, verlaat het Schengengebied niet. Er bestaat dan ook geen recht op een uitreisstempel. Een uitreisstempel mag pas kort voor het daadwerkelijke vertrek uit het Schengengebied in de reisdocumenten worden gezet. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van de Raad van State.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 februari 2020 in de zaak C-341/18, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (aanmonstering van zeelui in de haven van Rotterdam).

J. e.a. zijn zeelieden en onderdanen van derde landen die het Schengengebied zijn binnengekomen via de internationale luchthaven Schiphol te Amsterdam (Nederland) en vervolgens over land naar de zeehaven van Rotterdam zijn gereisd. Zij wilden daar aanmonsteren op langdurig in deze haven afgemeerde gespecialiseerde, zelfstandig varende schepen. Zij zouden aan boord van deze schepen onder meer werken ter voorbereiding van de bouw van olieplatforms en de aanleg van pijpleidingen op zee, zonder dat deze schepen genoemde haven verlieten. Na afloop van hun arbeidsperiode aan boord, die naargelang van het geval vijf of tien weken bedroeg, is een deel van deze zeelieden over land teruggereisd naar de internationale luchthaven Schiphol te Amsterdam en is een ander deel op het betrokken schip uitgevaren.

De zeelieden meldden zich vooraf bij de Zeehavenpolitie Rotterdam, de nationale autoriteit belast met de grenscontrole in de haven van Rotterdam, met de mededeling dat zij van plan waren aan te monsteren op een in deze haven afgemeerd schip.
In afwijking van de eerdere praktijk heeft de Zeehavenpolitie geweigerd een uitreisstempel aan te brengen in hun reisdocumenten. Dit, omdat niet vaststond wanneer het betrokken schip de haven en dus het Schengengebied daadwerkelijk zou verlaten. Door deze weigering werd het toegestane verblijf als onderdanen van derde landen, die in beginsel ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied mogen verblijven, ingekort. Bovendien moesten zij wachten tot de termijn van 180 dagen was verstreken om terug te keren naar het Schengengebied.

De Raad van State vraagt het EU-Hof of de overschrijding van een grensdoorlaatpost in de haven van Rotterdam betekent dat iemand uitreist uit het Schengengebied, en wanneer het uitreisstempel moet worden aangebracht.

Uitreis

Het EU-Hof merkt op dat artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode, noch enige andere bepaling van deze code, en in het bijzonder artikel 2, geen definitie bevat van het begrip „uitreis” uit het Schengengebied. De gebruikelijke betekenis van het begrip „uitreis” uit het Schengengebied is niet dubbelzinnig en moet volgens het EU-Hof worden begrepen als de fysieke verplaatsing van een persoon van een plaats die tot het Schengengebied behoort naar een plaats die niet tot dat gebied behoort. Uit artikel 2, punt 11, en artikel 6, lid 2, van de Schengengrenscode kan worden afgeleid dat een persoon het Schengengebied niet verlaat zolang hij verblijft op het grondgebied van een staat die deel uitmaakt van dat gebied, aangezien deze bepalingen het Schengengebied gelijkstellen aan het „grondgebied van de lidstaten”. Het loutere feit dat een persoon een „grensdoorlaatpost” in de zin van artikel 2, punt 8, van genoemde code heeft overschreden, waar het door deze code vereiste toezicht aan de buitengrenzen wordt uitgeoefend, betekent dus niet dat deze persoon het Schengengebied heeft verlaten indien hij nog verblijft op het grondgebied van een staat die deel uitmaakt van dat gebied. Hieruit volgt dat een zeevarende die, nadat hij het Schengengebied is ingereisd via een internationale luchthaven in een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied, op een in een zeehaven van deze staat aangemeerd schip verblijft om werkzaamheden aan boord te verrichten, niet kan worden geacht het Schengengebied te hebben verlaten.

Volgens het EU-Hof gaat de Schengengrenscode uit van de veronderstelling dat de controle van onderdanen van derde landen aan een grensdoorlaatpost, zelfs indien de betrokken persoon op dat moment op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijft, op korte termijn zal worden gevolgd door de daadwerkelijke overschrijding van de buitengrens van het Schengengebied. Vanuit dit oogpunt kan het feit dat een persoon zich meldt bij een grensdoorlaatpost van een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied als zodanig niet worden gelijkgesteld aan het feit dat die persoon het Schengengebied verlaat, maar geeft het ten hoogste blijk van het voornemen van die persoon om, in de meeste gevallen, dat gebied op korte termijn te verlaten.

In dit geval staat echter vast dat een zeevarende die is aangesteld om aan boord van een langdurig in een dergelijke zeehaven aangemeerd schip te werken, op het moment dat hij zich bij een grensdoorlaatpost van de betrokken zeehaven meldt om op dat schip aan te monsteren niet voornemens is om het grondgebied van de betrokken lidstaat en daarmee het Schengengebied op korte termijn te verlaten.

Doel van het uitreisstempel

Zoals blijkt uit artikel 6, lid 1, van de Schengengrenscode, mogen onderdanen van derde landen ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen op het Schengengrondgebied verblijven. Dat houdt in dat voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen. In dit verband preciseert artikel 6, lid 2, van de Schengengrenscode dat bij de berekening of deze toegestane maximale verblijfsduur is geëerbiedigd, de „inreisdatum” en de „uitreisdatum” respectievelijk gelden als de „eerste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten” en de „laatste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten”.

Om de naleving van die bepaling te waarborgen bepaalt artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode dat systematisch inreis en uitreisstempels moeten worden aangebracht in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen zodat, zoals blijkt uit overweging 15 van deze code, met zekerheid kan worden vastgesteld wanneer en op welke plaats de buitengrens is overschreden. Zo kan ook worden geverifieerd dat de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het Schengengebied niet reeds heeft overschreden.

Een onderdaan van een derde land kan niet worden geacht het Schengengebied te hebben verlaten wanneer hij nog op het grondgebied van een Schengenland verblijft, omdat die onderdaan dan in strijd met de door artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode nagestreefde doelstelling langer dan de toegestane maximale verblijfsduur in het Schengenbied kan blijven.

Uit het voorgaande volgt dat een zeevarende die op een langdurig in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied aangemeerd schip aanmonstert met het voornemen om in die haven te verblijven gedurende de gehele of een gedeelte van de periode waarin hij is aangemonsterd om zijn werkzaamheden aan boord te verrichten, niet kan worden geacht op het moment van zijn aanmonstering het Schengengebied te hebben verlaten.

Moment van stempeling

Wat in de tweede plaats het moment betreft waarop een uitreisstempel in de reisdocumenten moet worden aangebracht, merkt het EU-Hof op dat deze afstempeling volgens de bewoordingen van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode moet plaatsvinden „bij uitreis”. Hieruit volgt dat die stempel moet worden aangebracht bij een dergelijke uitreis, die overeenstemt met de overschrijding van een buitengrens van het Schengengebied.

Wanneer vaststaat dat de controle van de betrokken personen aan een grensdoorlaatpost niet op korte termijn zal worden gevolgd door overschrijding van een buitengrens van het Schengengebied, is het van belang dat de uitreisstempel door de bevoegde nationale autoriteiten kort vóór die overschrijding in hun reisdocumenten wordt aangebracht, om er voor te zorgen dat deze autoriteiten de daadwerkelijke naleving van de toegestane maximale verblijfsduur in het Schengenbied kunnen controleren, door rekening te houden met de werkelijke verblijfsduur van deze personen in dit gebied.

In dit geval staat vast dat een zeevarende die is aangesteld om aan boord van een langdurig in een zeehaven van een Schengenland afgemeerd schip werkzaamheden te verrichten, op het moment van zijn aanmonstering op dat schip niet voornemens is om dit gebied op korte termijn te verlaten. Derhalve heeft die zeevarende op het moment van zijn aanmonstering niet het recht om een uitreisstempel in zijn reisdocumenten te ontvangen. Pas wanneer het vertrek van dat schip uit die zeehaven naar een plaats buiten het Schengengebied aanstaande is, dient die uitreisstempel in zijn reisdocumenten te worden aangebracht.

In dit verband moet de gezagvoerder van een schip de bevoegde autoriteit „tijdig” in kennis stellen van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften.

Hieruit volgt dat de in artikel 11, lid 1, van die code bedoelde uitreisstempel in de reisdocumenten van een zeevarende die is aangesteld aan boord van een langdurig in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied afgemeerd schip moet worden aangebracht op het moment waarop de gezagvoerder van het betrokken vaartuig de bevoegde nationale autoriteiten in kennis stelt van de op handen zijnde afvaart van dat vaartuig.

Iedere andere uitlegging van deze bepaling zou misbruik en omzeiling van de regels van het Unierecht inzake kort verblijf in het Schengengebied in de hand werken, doordat zeelieden die onderdaan zijn van derde landen de mogelijkheid wordt gegeven om onbeperkt in een zeehaven op het grondgebied van een Schengenland te verblijven, aldus het EU-Hof.