EU-Hof: alleenstaande minderjarige die tijdens asielprocedure meerderjarig wordt, behoudt recht op gezinshereniging

Contentverzamelaar

EU-Hof: alleenstaande minderjarige die tijdens asielprocedure meerderjarig wordt, behoudt recht op gezinshereniging

Een alleenstaande minderjarige asielzoeker behoudt het recht op gezinshereniging als hij of zij tijdens de asielprocedure meerderjarig wordt. De aanvraag voor gezinshereniging moet wel in beginsel binnen drie maanden na de erkenning als vluchteling worden ingediend. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van de rechtbank Den Haag.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 12 april 2018 in de zaak C-550/16.

De feiten en de vraag

Een Eritrese asielzoeker is als minderjarige zonder ouders naar Nederland gekomen en heeft op in januari 2014 een asielverzoek ingediend. In oktober 2014 heeft zij een verblijfsvergunning gekregen voor vijf jaar. In december heeft VluchtelingenWerk namens haar, ten behoeve van gezinshereniging met een alleenstaande minderjarige, een aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf voor haar ouders en drie minderjarige broers ingediend. Deze aanvraag werd in mei 2015 afgewezen, omdat de dochter op de datum waarop zij gezinshereniging aanvroeg inmiddels meerderjarig was. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, waarna de ouders beroep hebben ingesteld bij de rechtbank Den Haag.

De vraag die deze zaak naar voren brengt, is welk peilmoment beslissend is om te bepalen of sprake is van een “alleenstaande minderjarige” in de zin van richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging. Is dat het moment van aankomst op het grondgebied van een lidstaat? Of het moment waarop gezinshereniging wordt aangevraagd? Of een ander moment, zoals het moment waarop op de aanvraag gezinshereniging wordt beslist?

Beantwoording door het EU-Hof

Om te beginnen benadrukt het EU-Hof dat uit de overwegingen bij de richtlijn volgt dat deze richtlijn voor vluchtelingen gunstiger voorwaarden beoogt  te scheppen voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging omdat hun situatie bijzondere aandacht vraagt. De richtlijn geeft alleenstaande minderjarige vluchtelingen dan ook een begunstigend recht op gezinshereniging.

Vervolgens stelt het Hof vast dat de richtlijn niet expliciet noemt op  welk tijdstip een vluchteling minderjarig moet zijn om hiervoor in aanmerking te komen. Echter, uit het doel van de bepaling, uit het feit dat de lidstaten geen speelruimte hebben bij het verlenen van het begunstigende recht op gezinshereniging voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en gezien het ontbreken van een verwijzing naar het nationale recht volgt dat de lidstaten het peilmoment voor de beoordeling van de minderjarigheid niet zelf kunnen kiezen.

Nadat het EU-Hof heeft vastgesteld dat geen sprake kan zijn van nationale beoordelingsruimte, blijft de vraag over wat het peilmoment is voor het bepalen van de leeftijd van de vluchteling. Indien het moment waarop de vluchteling als vluchteling wordt erkend zou dienen als peilmoment, zou het recht op gezinshereniging afhankelijk worden van de snelheid van de behandeling van het asielverzoek. Dit zou indruisen tegen het doel van de richtlijn om gezinshereniging te bevorderen en alleenstaande minderjarige vluchtelingen te beschermen. Verder zou het indruisen tegen de beginselen van gelijke behandeling en rechtszekerheid. Twee alleenstaande minderjarige vluchtelingen van dezelfde leeftijd kunnen dan immers verschillend behandeld worden afhankelijk van de behandelingsduur, ondanks dat zij op hetzelfde tijdstip om asiel hebben gevraagd. Bovendien wordt de rechtszekerheid aangetast, omdat het voor de vluchteling onvoorzienbaar is of hij wel of niet voor gezinshereniging in aanmerking komt.

Aan deze bezwaren wordt volgens het EU-Hof tegemoet gekomen indien het moment waarop het asielverzoek wordt gedaan geldt als peilmoment voor de beoordeling van de minderjarigheid. De slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging zullen in dat geval voornamelijk afhangen van factoren die verband houden met de verzoeker en niet het bestuur. Hieruit volgt dus dat een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek minderjarig was, maar die tijdens de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, kwalificeert als „minderjarige” in de zin van de richtlijn.

Het EU-Hof voegt daar wel aan toe dat de aanvraag voor gezinshereniging in dergelijke gevallen binnen een redelijke termijn moet worden ingediend, in beginsel binnen drie maanden na de dag waarop de vluchtelingenstatus is erkend.