EU-Hof: beslissingen van een exclusieve verlener van luchtverkeersdiensten kunnen worden onderworpen aan een rechterlijke toetsing

Contentverzamelaar

EU-Hof: beslissingen van een exclusieve verlener van luchtverkeersdiensten kunnen worden onderworpen aan een rechterlijke toetsing

Een luchtvaartmaatschappij moet bij de nationale rechter een doeltreffende voorziening in rechte kunnen instellen tegen beslissingen van een exclusieve verlener van luchtverkeersdiensten die de rechten van die maatschappij aantasten. Daarnaast beschikt die maatschappij over de mogelijkheid om zich tegenover een exclusieve verlener van luchtverkeersdiensten, die overheidsbevoegdheden heeft, te beroepen op economische vrijheden, zoals de vrijheid van ondernemerschap en de vrijheid van dienstverrichting. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Belgische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 2 juni 2022 in de zaak C-353/20, Skeyes tegen Ryanair DAC.

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om een geding tussen Skeyes, de exclusieve verlener van luchtverkeersdiensten in België, en luchtvaartmaatschappij Ryanair, over een bevel van de Belgische rechter voor Skeyes, waarbij de heropening van het Belgische luchtruim werd gelast na een collectieve actie van het personeel van Skeyes. Skeyes had het Belgische luchtruim tussen februari en mei 2019 meermaals moeten sluiten vanwege een gebrek aan personeel. 

Skeyes heeft tegen het bevel derdenverzet aangetekend bij een andere Belgische rechter. Volgens Skeyes had Ryanair namelijk geen subjectief recht op grond waarvan deze luchtvaartmaatschappij een vordering kon instellen. De rechter verzoekt het EU-Hof met name om uitlegging van artikel 8 van verordening 550/2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (hierna: de verordening). Die bepaling bepaalt dat elke lidstaat een verlener van luchtverkeersdiensten moet aanwijzen en dat zij de rechten en plichten moet definiëren waaraan die dienstverlener moet voldoen. In België is Skeyes aangewezen.

De rechter wil van het EU-Hof vernemen of de verordening erop gericht is de niet-nakoming van de verplichting tot dienstverrichting door de verlener in kwestie (Skeyes) te onttrekken aan rechterlijke toetsing. Daarnaast wil de rechter weten of de verordening niet alleen de toepassing van de mededingingsregels uitsluit, maar ook die van andere EU-rechtelijke regels, in het bijzonder die welke de belemmeringen van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 EU-Handvest) en de vrijheid van dienstverrichting op het gebied van vervoer (artikel 58 EU-Werkingsverdrag) verbieden.

EU-Hof

Rechterlijke toetsing

Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat de verordening geen enkele specifieke bepaling bevat die ertoe strekt aan luchtruimgebruikers, zoals luchtvaartmaatschappijen, een recht toe te kennen om in rechte op te kunnen komen tegen beslissingen van een exclusieve dienstverlener van luchtverkeersdiensten (zoals Skeyes).

Volgens het EU-Hof blijkt echter uit de context van artikel 8 van de verordening als uit de doelstelling van de verordening dat luchtruimgebruikers bepaalde rechten hebben die kunnen worden aangetast door beslissingen van een exclusieve dienstverlener van luchtverkeersdiensten. Bijvoorbeeld een beslissing om het luchtruim te sluiten. Die luchtruimgebruikers moeten daarom over de mogelijkheid beschikken om een doeltreffende voorziening in rechte te kunnen instellen tegen dergelijke beslissingen. Het doel is om een gestelde niet-nakoming van een op de exclusieve dienstverlener rustende dienstverleningsplicht aan rechterlijk toezicht te onderwerpen.

Het staat een lidstaat volgens het EU-Hof vrij om de bevoegdheid om uitspraak te doen over de gestelde niet-nakoming toe te kennen aan een administratief rechtscollege dan wel aan de burgerlijke rechtbanken, of zelfs aan beide instanties. Het feit dat een administratieve overheid of een autonoom overheidsbedrijf als Skeyes beschikt over een discretionaire bevoegdheid bij de uitoefening van haar overheidsbevoegdheden, kan in aanmerking worden genomen om de omvang van de rechterlijke toetsing te bepalen, maar kan niet leiden tot de onbevoegdheid van de rechter.

Beroep op economische vrijheden

Het EU-Hof oordeelt dat de verordening in de weg staat aan de toepassing van de in het EU-Werkingsverdrag neergelegde mededingingsregels op de in die verordening bedoelde verlening van luchtverkeersdiensten die samenhangen met de uitoefening van overheidsbevoegdheden. Dit volgt uit overweging 5 van de verordening en de tekst van die overweging wordt bevestigd in de rechtspraak van het EU-Hof (o.a. C-364/92).

Het feit dat de verlening van luchtverkeersdiensten samenhangt met de uitoefening van overheidsbevoegdheden, betekent volgens het EU-Hof niet dat aan luchtruimgebruikers (zoals Ryanair) de in het EU-recht erkende rechten en vrijheden, zoals de vrijheid van dienstverrichting op het gebied van vervoer, wordt ontnomen.

Daarnaast genieten de luchtruimgebruikers de in artikel 16 van het EU-Handvest neergelegde vrijheid van ondernemerschap. Op grond van artikel 52, lid 1 van het EU-Handvest kunnen echter beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van de vrijheid van ondernemerschap. De nationale rechter moet onderzoeken of aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1 van het EU-Handvest is voldaan.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Gemeenschappelijk Europees Luchtruim (SES)