EU-Hof: bevoegdheden van de Poolse minister van Justitie bij de detachering van rechters zijn onverenigbaar met het EU-recht

Contentverzamelaar

EU-Hof: bevoegdheden van de Poolse minister van Justitie bij de detachering van rechters zijn onverenigbaar met het EU-recht

De omstandigheden waaronder de Poolse minister van Justitie een rechter kan detacheren bij een hogere rechterlijke instantie en die detachering kan beëindigen, kunnen niet verzekeren dat die rechter tijdens zijn detachering onafhankelijk en onpartijdig kan werken. De besluiten tot detachering en tot beëindiging van die detachering worden namelijk niet genomen op basis van voorafgaande openbare criteria. Daarnaast worden dergelijke besluiten niet naar behoren gemotiveerd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Poolse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof in de gevoegde zaken C-748/19 tot C-754/19, WB en anderen .

Achtergrond

Een Poolse rechter twijfelt in het kader van zeven bij hem aanhangige strafzaken of de samenstelling van de rechtsprekende formaties - die in deze zaken uitspraak moeten doen - in overeenstemming is met het EU-recht. Die formaties bevatten namelijk een rechter die is gedetacheerd op grond van een besluit van de Poolse minister van Justitie.

Volgens de Poolse rechter kan de Poolse minister van Justitie op grond van de Poolse regelgeving inzake de detachering van rechters een strafrechter bij een hogere strafrechtelijke instantie detacheren op basis van criteria die niet officieel bekend zijn. Het detacheringsbesluit kan ook niet door een rechter worden getoetst. Daarnaast kan de minister de detachering te allen tijde beëindigen zonder dat die beëindiging aan vooraf in de wet vastgestelde criteria is gebonden of hoeft te worden gemotiveerd.

Tegen die achtergrond vraagt de Poolse rechter aan het EU-Hof of de Poolse regelgeving inzake de detachering van rechters verenigbaar is met het uit artikel 19, lid 1, tweede alinea van het EU-Verdrag voortvloeiende beginsel van effectieve rechterlijke bescherming.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, waarnaar artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag verwijst, vereist dat de onafhankelijkheid van rechters in stand wordt gehouden. Dit vereiste van onafhankelijkheid gebiedt onder meer dat de regels voor de detachering van rechters de noodzakelijke waarborgen bieden om elk risico uit te sluiten dat deze detachering wordt gebruikt als middel om politieke controle uit te oefenen op de inhoud van rechterlijke beslissingen. Het staat volgens het EU-Hof aan de nationale rechter om te beoordelen of de Poolse regelgeving inzake de detachering van rechters die noodzakelijke waarborgen biedt.   

Het EU-Hof verschaft de nationale rechter wel een aantal aanwijzingen waarmee die rechter rekening kan houden. In die context oordeelt het EU-Hof dat het feit dat de Poolse minister van Justitie een rechter alleen met diens instemming kan detacheren een belangrijke procedurele waarborg vormt. Niettemin zijn er volgens het EU-Hof een viertal elementen die de Poolse minister van Justitie in staat te stellen om de gedetacheerde rechters te beïnvloeden en die twijfels kunnen doen rijzen over de onafhankelijkheid van die rechters. Het gaat om de volgende elementen:

  1. Ten eerste moeten besluiten tot detachering van een rechter en besluiten waarbij die detachering wordt beëindigd volgens het EU-Hof worden genomen op basis van vooraf bekende criteria. Die besluiten moeten ook naar behoren worden gemotiveerd. De Poolse regelgeving voldoet niet aan deze vereisten;
  2. Ten tweede kan de mogelijkheid om een gedetacheerde rechter te allen tijde te kunnen ontslaan ertoe leiden dat het oordeel van de rechter wordt beïnvloed uit vrees dat de detachering wordt beëindigd. De rechter kan het gevoel krijgen dat hij moet voldoen aan de verwachtingen van de Poolse minister van Justitie. Dit zou bij de gedetacheerde rechter de indruk kunnen wekken dat hij ondergeschikt is aan de minister, hetgeen onverenigbaar is met het EU-beginsel van de onafzetbaarheid van rechters;
  3. Ten derde wijst het EU-Hof erop dat de minister van Justitie tevens de functie van procureur-generaal bekleedt en in die hoedanigheid gezag heeft over onder meer de openbaar aanklagers. De minister van Justitie heeft in een strafzaak dus zowel invloed op de openbaar aanklager en op de gedetacheerde rechter, hetgeen bij de rechtszoekenden gegronde twijfel kan doen rijzen over de onpartijdigheid van de rechters;
  4. Tenslotte oefenen de gedetacheerde rechters ook de functie van adjunct-tuchtfunctionaris uit. Deze functionarissen zijn belast met het onderzoek in tuchtprocedures die tegen rechters kunnen worden ingeleid. De andere leden van een rechtsprekende formatie kunnen worden beïnvloed bij hun oordeelsvorming omdat zij kunnen vrezen dat de gedetacheerde rechter betrokken zal zijn bij tegen hen ingeleide tuchtprocedures.

Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden oordeelt het EU-Hof dat de gedetacheerde rechters niet de waarborgen van onafhankelijkheid genieten die iedere rechter normaliter toekomen in een rechtstaat. De bevoegdheden van de minister van Justitie in het kader van de detachering van rechters kunnen volgens het EU-Hof daarom niet worden geacht verenigbaar te zijn met de verplichting om het vereiste van rechterlijke onafhankelijkheid in acht te nemen.

Meer informatie: