EU-Hof: bij consolidatie van een rang van een ambtenaar in vaste dienst moet rekening worden gehouden met prestaties die ambtenaar daaraan voorafgaand in tijdelijke dienst heeft verricht

Contentverzamelaar

EU-Hof: bij consolidatie van een rang van een ambtenaar in vaste dienst moet rekening worden gehouden met prestaties die ambtenaar daaraan voorafgaand in tijdelijke dienst heeft verricht

De in 1999 door de brancheoverkoepelende organisaties gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd verzet zich tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor de consolidatie van de rang geen rekening wordt gehouden met de prestaties die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van de Spaanse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 30 juni 2022 in de zaak C-192/21 in een zaak tussen Clemente en de Spaanse autonome regio Castilië en Leon.

Achtergrond
Verzoeker in het hoofdgeding, aan wie de verwijzende rechter de fictieve naam „Clemente” heeft gegeven, heeft van mei 2001 tot en met januari 2008 als ambtenaar in tijdelijke dienst en op basis van één enkele aanstelling de post van coördinerend dierenarts bezet bij de autonome regio. Overeenkomstig de indeling van de posten van de openbare dienst die van toepassing is op de autonome regio en op grond waarvan alle posten in niveaus worden ingedeeld op een schaal van 1 tot en met 30, werd aan Clemente voor deze functie rang 24 toegekend.

In maart 2006 werden ter bestendiging van tijdelijke dienstverbanden en ter stabilisering van de werkgelegenheid voor personeel in de zorg selectietests aangekondigd om toegang te krijgen tot het hogere kader van de autonome regio. Het ging specifiek om de specialiteit „gezondheid” (dierenartsen). Volgens dat besluit werd de diensttijd die door ambtenaren in tijdelijke dienst is vervuld in functies die deel uitmaken van dat kader, gewaardeerd tegen 0,25 punten voor elke volledige dienstmaand tot een maximum van 40 punten.

Clemente is voor die selectietests geslaagd. In november 2015 is hij met ingang van januari 2008 aangesteld in vaste dienst en daarbij ingedeeld in rang 22. In maart 2019 verzoekt Clemente de autonome regio om consolidatie van rang 24, op grond dat hij als ambtenaar in tijdelijke dienst een post had bekleed die met die rang overeenstemde. De autonome regio wijst dit verzoek af, stellende dat het niet mogelijk is om het niveau van posten die als ambtenaar in tijdelijke dienst zijn bezet, te consolideren en dat er bij de vaste aanstelling van Clemente sprake is van een lager niveau dan de door Clemente verlangde rang.

Clemente wendt zich tot de bevoegde rechter in eerste aanleg, die heeft geoordeeld dat hij slechts recht had op rang 22. Dat is namelijk het niveau van de functie waarin hij als ambtenaar in vaste dienst is aangesteld. De hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Castilië en Leon, waarbij hoger beroep tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis is ingesteld en tevens de verwijzende rechter, merkt op dat consolidatie van rang 24 ertoe zou leiden dat Clemente in strijd met de in de artikelen 3 en 4 van het Spaanse besluit (nr. 17/2018 tot regeling van de consolidatie, erkenning en het behoud van de rang) neergelegde voorwaarden voor consolidatie wordt bevorderd tot een hogere rang dan de rang die overeenkomt met de functie waarin hij in vaste dienst is aangesteld, namelijk rang 22. De verwijzende rechter heeft ook vragen over de verenigbaarheid met clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: raamovereenkomst), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (het EVV, de Unice en het CEEP) in 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43)

De verwijzende rechter schorst de behandeling van de zaak en stelt het EU- twee prejudiciële vragen.

EU-Hof
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter volgens het EU-Hof in wezen te vernemen of clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor de consolidatie van de rang geen rekening wordt gehouden met de prestaties die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht.

Om te beginnen herinnert het EU-Hof eraan dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing zijn op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever. De in de raamovereenkomst opgenomen voorschriften kunnen dus worden toegepast op arbeidsovereenkomsten en ‑verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan.

Vervolgens herinnert het EU-Hof eraan dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst verbiedt om, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

In dit verband merkt het EU-Hof op dat de raamovereenkomst volgens clausule 2, lid 1, weliswaar van toepassing is op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals die zijn gedefinieerd in clausule 3 van de raamovereenkomst, maar dat het feit dat Clemente later ambtenaar in vaste dienst is geworden en dus kan worden aangemerkt als werknemer in vaste dienst, hem niet belet zich te beroepen op het in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel, voor zover hij een verschil in behandeling ter discussie wil stellen waar het gaat om het in aanmerking nemen voor de consolidatie van zijn rang van de prestaties die hij als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht, alvorens hij werd aangesteld tot ambtenaar in vaste dienst.

Verder moet er volgens het EU-Hof op worden gewezen dat de consolidatie van de rang waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling betrekking heeft, een „arbeidsvoorwaarde” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst is, en dat het beslissende criterium om te bepalen of een maatregel onder dit begrip valt, volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof juist het dienstverband is, namelijk de arbeidsverhouding die tussen een werknemer en zijn werkgever tot stand is gekomen (zie zaak C‑72/18).

Aangezien uit de bewoordingen van de door de verwijzende rechter gestelde vragen blijkt dat ervan wordt uitgegaan dat ambtenaren in tijdelijke dienst minder gunstig worden behandeld dan ambtenaren in vaste dienst waar het gaat om het voor de consolidatie van de rang in aanmerking nemen van de in tijdelijke dienst en in vaste dienst verrichte prestaties, dient volgens het EU-Hof in de eerste plaats te worden nagegaan of die twee categorieën werknemers zich in een vergelijkbare situatie bevinden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst. In de tweede plaats moet worden nagegaan of er „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst bestaan die dit verschil in behandeling kunnen rechtvaardigen.

Het EU-Hof merkt op dat uit de vaste rechtspraak van het Hof volgt dat het begrip „objectieve redenen” verlangt dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete factoren, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria. Zodoende kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze factoren kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat

Aangezien de verticale loopbaanontwikkeling en de consolidatie van de rang eigen zijn aan de status van ambtenaar in vaste dienst, herinnert het EU-Hof eraan dat de lidstaten, gelet op de beoordelingsmarge waarover zij beschikken bij de organisatie van hun overheidsdiensten, in beginsel zonder in strijd te handelen met richtlijn 1999/70 of de raamovereenkomst voorwaarden kunnen verbinden aan de toegang tot de status van ambtenaar in vaste dienst en de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren in vaste dienst kunnen bepalen (zie zaak C‑72/18).

Richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst staan er volgens het EU-hof in beginsel niet aan in de weg dat de consolidatie van de rang alleen geldt voor ambtenaren in vaste dienst, maar de regeling van een lidstaat mag geen algemene en abstracte voorwaarde stellen die uitsluitend betrekking heeft op de omstandigheid dat het dienstverband van ambtenaren in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is, zonder dat er daarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere aard van de verrichte taken en de daaraan inherente kenmerken.

Uit de in het hoofdgeding toepasselijke nationale regeling vloeit voort dat het enkele feit dat een ambtenaar in vaste dienst tijdelijk een functie heeft vervuld die in een hogere rang is ingedeeld dan de functie die hij op permanente basis vervult, hem niet automatisch het recht op consolidatie van die hogere rang verleent. In die omstandigheden zou het toestaan van de consolidatie van de hogere rang die iemand had als ambtenaar in tijdelijke dienst, omgekeerde discriminatie kunnen opleveren ten nadele van ambtenaren in vaste dienst die tijdelijk zijn gedetacheerd naar een functie waar een hogere rang aan is verbonden dan de rang die overeenkomt met de functie waarin zij op permanente basis zijn aangesteld. Voor zover de in het hoofdgeding toepasselijke nationale regeling weliswaar uitsluit dat de rang van een functie die tijdelijk is vervuld automatisch wordt geconsolideerd, maar het mogelijk maakt dat er ter bepaling van de te consolideren rang rekening wordt gehouden met de diensttijd die in een tijdelijke functie is vervuld, hetgeen de verwijzende rechter volgens het EU-Hof dient na te gaan, moet deze regeling dus op gelijke wijze worden toegepast op personen die een functie tijdelijk hebben vervuld, ongeacht of zij dit deden als ambtenaar in tijdelijke dienst of als ambtenaar in vaste dienst.

Hoewel het volgens zaak C-72/18 en daarin aangehaalde rechtspraak legitiem is om voorwaarden te verbinden aan de toegang tot de status van ambtenaar in vaste dienst, kan de vaststelling van dergelijke voorwaarden volgens het EU-Hof geen rechtvaardiging vormen voor een verschil in behandeling wat de voorwaarden voor die consolidatie betreft.

Het EU-Hof antwoordt op de prejudiciële vragen dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor de consolidatie van de rang geen rekening wordt gehouden met de prestaties die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht.

Meer informatie:
ECER-dossier : Arbeidsrecht