EU-Hof: de voorwaarden voor toegang tot de functie van vakbondsvoorzitter vallen binnen de werkingssfeer van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep

Contentverzamelaar

EU-Hof: de voorwaarden voor toegang tot de functie van vakbondsvoorzitter vallen binnen de werkingssfeer van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep

De voorwaarden voor toegang tot de functie van voorzitter van een werknemersorganisatie kunnen worden aangemerkt als ‘voorwaarden voor toegang’ in de zin van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep. Een in de statuten van een werknemersorganisatie vastgestelde leeftijdsgrens om tot voorzitter van die organisatie te kunnen worden verkozen, valt daarom binnen de werkingssfeer van die richtlijn. Dat is het antwoord van het EU-Hof op een vraag van een Deense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 2 juni 2022 in de zaak C-587/20, HK Danmark / HK Privat.

Achtergrond

A, die in 1948 is geboren, werd in 1978 als permanente medewerker in dienst genomen bij een lokale afdeling van HK, een Deense werknemersorganisatie. HK omvat de vakcentrale HK/Danmark en de federatie HK/Privat. In 1993 is zij tot voorzitter van HK/Privat verkozen. Deze politieke functie was op vertrouwen gebaseerd, maar bevatte niettemin bepaalde elementen die kenmerkend zijn voor arbeid in loondienst. A was voltijds tewerkgesteld, ontving een maandsalaris en de Deense wet inzake betaald verlof was op haar van toepassing.

A werd om de vier jaar herkozen en bekleedde de functie van voorzitter van deze federatie tot 8 november 2011. Op dat tijdstip was zij 63 jaar en had zij de in de statuten van HK/Privat vastgestelde leeftijdsgrens overschreden om zich kandidaat te stellen bij de in datzelfde jaar geplande voorzittersverkiezing. Naar aanleiding van de klacht die A bij de Deense commissie inzake gelijke behandeling had ingediend, heeft die commissie geoordeeld dat het in strijd was met de Deense antidiscriminatiewet om A op grond van haar leeftijd te verbieden zich verkiesbaar te stellen als voorzitter van HK/Privat, en HK gelast om de door A geleden schade te vergoeden.

Omdat dat besluit niet werd uitgevoerd, heeft deze commissie, die optrad namens A, beroep ingesteld tegen HK. De Deense rechter is van oordeel dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding afhangt van de vraag of A als politiek gekozen voorzitter van HK/Privat binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (hierna: antidiscriminatierichtlijn) valt. Indien dat het geval is, staat vast dat zij ten gevolge van de statuten van deze federatie slachtoffer is van directe discriminatie op grond van leeftijd, wat in strijd is met die richtlijn.

EU-Hof

Het begrip ‘voorwaarden voor toegang’

In de eerste plaats oordeelt het EU-Hof dat de voorwaarden voor toegang tot de functie van voorzitter van een werknemersorganisatie kunnen worden aangemerkt als ‘voorwaarden voor toegang’ in de zin van artikel 3, lid 1, onder a van de antidiscriminatierichtlijn. Het EU-Hof oordeelt in dat verband dat die bepaling de voorwaarden voor toegang tot eender welke beroepswerkzaamheid bestrijkt, ongeacht de aard en de kenmerken ervan. Het EU-Hof leidt dit af uit het feit dat de begrippen ‘arbeid in loondienst’, ‘arbeid als zelfstandige’ en ‘beroep’ in die bepaling naast elkaar worden gebruikt. Volgens het EU-Hof moet die begrippen ruim worden opgevat, zoals blijkt uit een vergelijking van de verschillende taalversies van artikel 3, lid 1, onder a van de antidiscriminatierichtlijn.

Verder oordeelt het EU-Hof dat de EU-wetgever de werkingssfeer van de antidiscriminatierichtlijn niet heeft willen beperken tot de door een ‘werknemer’ in de zin van artikel 45 EU-Werkingsverdrag vervulde functies (zie het ECER-dossier over het begrip ‘werknemer’). De politieke aard van een bepaalde functie heeft ook geen invloed op de vraag of de voorwaarden voor toegang tot die functie binnen de werkingssfeer van de antidiscriminatierichtlijn vallen.

Aan bovenstaande overwegingen wordt volgens het EU-Hof niet afgedaan door argumenten die verband houden met het recht van werknemersorganisaties om vrij hun vertegenwoordigers te kiezen. Dat recht maakt deel uit van de in artikel 12 van het EU-Handvest van de grondrechten verankerde vrijheid van vereniging. Dat recht moet echter in overeenstemming worden gebracht met het in de antidiscriminatierichtlijn neergelegde verbod van discriminatie in arbeid en beroep, dat een concrete uitdrukking vormt van het algemene non-discriminatiebeginsel van artikel 21 van het EU-Handvest. Aangezien de vrijheid van vereniging geen absoluut recht is, kan de uitoefening ervan overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het EU-Handvest beperkingen bevatten, op voorwaarde dat deze bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die vrijheid en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen.

‘Betrokkenheid’ bij een werknemersorganisatie

Wat in de tweede plaats de uitlegging betreft van artikel 3, lid 1, onder d), van de antidiscriminatierichtlijn, volgens hetwelk die richtlijn onder andere van toepassing is op de ‘betrokkenheid’ bij een werknemersorganisatie, stelt het EU-Hof vast dat de uitoefening van de activiteit van voorzitter van een dergelijke organisatie onder deze bepaling valt. De kandidaatstelling voor de verkiezing tot voorzitter van een werknemersorganisatie is, net als de uitoefening van de functie van voorzitter na verkiezing, een vorm van ‘betrokkenheid’ bij een dergelijke organisatie, in de gebruikelijke betekenis van dit woord.

Meer informatie: