EU-Hof: economisch niet-actieve EU-burger heeft recht op toegang tot het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat

Contentverzamelaar

EU-Hof: economisch niet-actieve EU-burger heeft recht op toegang tot het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat

Een economisch niet-actieve EU-burger heeft recht op toegang tot het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat. Die EU-burger moet echter wel voldoen aan de voorwaarden voor legaal verblijf uit de EU-Verblijfsrichtlijn en de socialezekerheidswetgeving van de gastlidstaat moet op grond van de EU-coordinatieverordening inzake sociale zekerheid van toepassing zijn op die EU-burger. Indien de EU-burger nog geen vijf jaar legaal in de gastlidstaat heeft verbleven, mag de gastlidstaat wel bepalen dat de aansluiting bij het openbare zorgverzekeringsstelsel niet kosteloos is. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Letse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 15 juli 2021 in de zaak C-535/19, A .

Achtergrond

A, een Italiaans onderdaan die gehuwd is met een Letse staatsburger, heeft Italië verlaten en zich eind 2015 in Letland gevestigd bij zijn vrouw en twee minderjarige kinderen. Kort na zijn aankomst in Letland heeft hij de Letse nationale gezondheidsdienst verzocht hem aan te sluiten bij het Letse openbare stelsel van verplichte zorgverzekering. Het verzoek van A is afgewezen door de Letse nationale gezondheidsdienst. Het besluit van de Letse nationale gezondheidsdienst is door het ministerie van Volksgezondheid bevestigd.

Het beroep en het hoger beroep van A tegen het besluit van het ministerie van Volksgezondheid werd verworpen. Letse onderdanen die geen economische activiteit verrichten zijn wel aangesloten bij het openbare stelsel, maar niet-economisch actieve EU-burgers kunnen zich niet aansluiten bij dat stelsel. De rechters in beroep en hoger beroep hebben echter in wezen geoordeeld dat het verschil in behandeling tussen eigen (Letse) onderdanen en EU-burgers kon worden gerechtvaardigd door het legitieme doel van de bescherming van de overheidsfinanciën en dat het verschil in behandeling bovendien evenredig was.

Vervolgens heeft A een hogere voorziening ingesteld bij de hoogste rechterlijke instantie van Letland. Deze rechter wil van het EU-Hof weten of de afwijzing van het verzoek van A door de Letse autoriteiten verenigbaar is met het EU-recht op het gebied van het burgerschap (o.a. de EU-Verblijfsrichtlijn) en de sociale zekerheid (verordening 883/2004).

EU-Hof:

Toepasselijkheid EU-coördinatieverordening

De Letse rechter vraagt in de eerste plaats aan het EU-Hof of het Letse openbare stelsel van verplichte zorgverzekering onder de werkingssfeer van verordening 883/2004 inzake de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (hierna: EU-coördinatieverordening) valt. In dit kader is van belang om te onderzoeken of de door middel van het openbare stelsel gefinancierde gezondheidsprestaties moeten worden aangemerkt als een ‘prestatie bij ziekte’ (artikel 3, lid 1, onder a, EU-coördinatieverordening) of als ‘sociale en medische bijstand’ (artikel 3, lid 5, onder a, EU-coördinatieverordening). In de eerste situatie valt het openbare stelsel wel binnen de werkingssfeer van de EU-coördinatieverordening en in de tweede situatie niet.  

Een prestatie kan als ‘prestatie bij ziekte’ worden aangemerkt wanneer die prestatie onder meer zonder enige individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften aan de rechthebbenden wordt toegekend (o.a. C-679/16). In het geval van ‘sociale en medische sociale bijstand’ is de toekenning van de prestatie wel afhankelijk van een individuele beoordeling van de persoonlijke behoeften van de aanvrager van de prestatie (C-78/91).

Het EU-Hof oordeelt dat uit de toelichting van de verwijzende Letse rechter blijkt dat de medische zorg in het kader van het Letse openbare zorgstelsel wordt gegarandeerd voor de in de Letse wet op de medische zorg omschreven begunstigden. Bij de toekenning van prestaties wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Omdat geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, kunnen de gezondheidsprestaties in het kader van het Letse openbare zorgstelsel volgens het EU-Hof worden aangemerkt als ‘prestaties bij ziekte’ en valt het Letse openbare stelsel van verplichte zorgverzekering onder de werkingssfeer van de EU-coördinatieverordening.

Economisch niet-actieve EU-burgers en de toegang tot het openbare zorgstelsel

De Letse rechter vraagt in de tweede plaats aan het EU-Hof of het EU-recht zich verzet tegen de Letse wettelijke regeling die economisch niet-actieve EU-burgers uitsluit van de toegang tot het openbare zorgverzekeringsstelsel. In dit kader is met name van belang dat A op grond van artikel 7, lid 1, onder b van de EU-Verblijfsrichtlijn legaal in Letland verblijft en op grond van artikel 11, lid 3, onder e van de EU-coördinatieverordening onder de socialezekerheidswetgeving van Letland valt.

Volgens het EU-Hof volgt uit artikel 11, lid 3, onder e van de EU-coordinatieverordening dat economisch niet-actieve personen in beginsel onder de wetgeving van de lidstaat van hun woonplaats vallen. A woont in Letland en valt dus onder het Letse sociale zekerheidsstelsel. Artikel 11, lid 3, onder e van de EU-coordinatieverordening bevat aldus een aanwijsregel en wijst de Letse wetgeving aan als de wetgeving die van toepassing is op A. De aanwijsregels van de EU-coordinatieverordening zijn dwingend en een lidstaat mag volgens het EU-Hof dus niet weigeren om een EU-burger aan te sluiten bij zijn openbare zorgverzekeringsstelsel, wanneer die EU-burger op grond van de EU-coordinatieverordening onder de wetgeving van die lidstaat valt.

In die omstandigheden vereist artikel 11, lid 3, onder e van de EU-coördinatieverordening dat een EU-burger zich moet kunnen aansluiten bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat, zoals het stelsel van door de Letse staat gefinancierde gezondheidszorg.

Kosten voor de aansluiting bij het openbare zorgverzekeringsstelsel

Het EU-Hof brengt vervolgens in herinnering dat economische niet-actieve EU-burgers in de gastlidstaat verblijven op grond van een verblijfsrecht in de zin van artikel 7, lid 1, onder b van de EU-Verblijfsrechtlijn en dat die EU-burgers dat verblijfsrecht behouden zolang zij aan de voorwaarden van het verblijfsrecht blijven voldoen (artikel 14, lid 2, EU-Verblijfsrichtlijn). Deze voorwaarden gelden voor niet-economisch actieve EU-burger die meer dan drie maanden en in beginsel minder dan vijf jaar op het grondgebied van de gastlidstaat verblijven. Het gaat onder meer om de voorwaarde dat de economisch niet-actieve EU-burger voor zichzelf en voor zijn familieleden beschikt over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt om te voorkomen dat hij een onredelijke belasting voor de overheidsfinanciën van de gastlidstaat vormt.

Aan deze voorwaarde voor het verblijfsrecht zou volgens het EU-Hof elk nuttig effect worden ontnomen indien zou worden aangenomen dat de gastlidstaat verplicht is om een economisch niet-actieve EU-burger het recht te verlenen om zich kosteloos aan te sluiten bij het openbare zorgverzekeringsstelsel van de gastlidstaat. De gastlidstaat kan dus volgens het EU-Hof bepalen dat de toegang tot zijn openbare zorgverzekeringsstelsel voor economisch niet-actieve EU-burgers niet kosteloos is. In dit kader kan de gastlidstaat onder meer verlangen dat de EU-burger een private verzekering afsluit of aanhoudt die de zorgkosten volledig dekt of kan verlangen dat de EU-burger een bepaalde bijdrage aan het openbare zorgstelsel betaalt.

Meer informatie: