EU-Hof: een alleenstaande minderjarige vluchteling hoeft niet ongehuwd te zijn om gebruik te kunnen maken van recht op gezinshereniging

Contentverzamelaar

EU-Hof: een alleenstaande minderjarige vluchteling hoeft niet ongehuwd te zijn om gebruik te kunnen maken van recht op gezinshereniging

Een alleenstaande minderjarige vluchteling die in een lidstaat verblijft hoeft niet ongehuwd te zijn om de status van gezinshereniger te verkrijgen met het oog op gezinshereniging met zijn ouders. Een uitlegging waarbij het recht op gezinshereniging wordt beperkt tot alleenstaande minderjarige vluchtelingen die ongehuwd zijn, zou indruisen tegen het doel van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn om een grotere bescherming te bieden aan alleenstaande minderjarige vluchtelingen. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Belgische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 november 2022 in de zaak C-230/21, X tegen Belgische Staat.

Achtergrond

In december 2016 is de dochter van X op minderjarige leeftijd in Libanon in het huwelijk getreden met Y.B., die in België over een geldige verblijfstitel beschikte. In augustus 2017 is de dochter van X in België als niet-begeleide minderjarige vreemdeling aangemerkt en is een voogd aangewezen. Later is de dochter van X in België erkend als vluchteling. De Dienst Vreemdelingenzaken (België) heeft geweigerd om de huwelijksakte te erkennen omdat het een kindhuwelijk betrof, hetgeen in strijd is met de openbare orde.

In december 2018 heeft X, die de Palestijnse nationaliteit heeft, bij de Belgische vertegenwoordiging in Libanon een visum voor gezinshereniging met haar minderjarige dochter alsook humanitaire visa voor haar minderjarige zonen Y en Z aangevraagd. De Belgische minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie (hierna: de minister) heeft de visumaanvragen tot twee keer toe afgewezen. X heeft bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de verwijzende rechter) beroep ingesteld tegen de afwijzingsbeslissingen van de minister.

In de procedure bij de verwijzende rechter staat ter discussie of artikel 10, lid 3, onder a van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn het recht van een alleenstaande minderjarige vluchteling op gezinshereniging met zijn ouders afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hij ongehuwd is. In die context heeft de verwijzende rechter prejudiciële vragen gesteld aan het EU-Hof.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat artikel 10, lid 3, onder a van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn niet uitdrukkelijk bepaalt dat de minderjarige vluchteling ongehuwd moet zijn opdat zijn bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn (ouders) toestemming tot toegang en verblijf krijgen met het oog op gezinshereniging. Daarnaast bevat de definitie van ‘alleenstaande minderjarige’ in de zin van artikel 2, onder f van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn geen verwijzing naar de burgerlijke staat van de minderjarige en bepaalt zij niet dat de minderjarige ongehuwd moet zijn om als een alleenstaande minderjarige te kunnen worden beschouwd.

Het EU-Hof oordeelt verder dat de EU-wetgever in artikel 4, lid 1 van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn nadrukkelijk de voorwaarde van het ongehuwd zijn heeft gesteld met betrekking tot de burgerlijke staat van minderjarige kinderen van een herenigende ouder, maar niet met betrekking tot die van een herenigende alleenstaande minderjarige vluchteling. Dit onderscheid wijst er volgens het EU-Hof op dat de EU-wetgever artikel 10, lid 3, onder a van de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn niet heeft willen beperken tot ongehuwde alleenstaande minderjarige vluchtelingen.  

Het EU-Hof oordeelt dat een alleenstaande minderjarige vluchteling die in een lidstaat verblijft, niet ongehuwd hoeft te zijn om de status van gezinshereniger te verkrijgen met het oog op gezinshereniging met zijn bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn (ouders).

Meer informatie: