EU-Hof: een particulier kan rechtstreeks worden geraakt door een EU-richtlijn

Contentverzamelaar

EU-Hof: een particulier kan rechtstreeks worden geraakt door een EU-richtlijn

Een richtlijn kan op zich geen verplichtingen aan een particulier opleggen en kan bij gebreke van omzettingsmaatregelen geen rechtstreekse en onmiddellijke bron van dergelijke verplichtingen zijn. Die specifieke kenmerken van een richtlijn sluiten echter niet uit dat de gevolgen van een richtlijn de rechtspositie van particulieren kunnen aantasten en die particulieren aldus rechtstreeks kunnen worden geraakt door een richtlijn. Bij de beoordeling of een handeling van de EU, zoals een richtlijn, rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van een particulier moet namelijk worden uitgegaan van de inhoud van die handeling en niet van de vorm (richtlijn) ervan. Dat is het antwoord van het EU-Hof in een hogere voorziening tegen een beschikking van het EU-Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 12 juli 2022 in de zaak C-348/20 P, Nord Stream 2 AG.

Achtergrond

Nord Stream 2 AG is een vennootschap naar Zwitsers recht met als enig aandeelhouder de Russische openbare naamloze vennootschap Gazprom. Zij is belast met de planning, de aanleg en de exploitatie van de offshore-gaspijpleiding Nord Stream 2 tussen Rusland en Duitsland.

Nord Stream 2 AG komt bij het EU-Hof in hogere voorziening op tegen de beschikking van het EU-Gerecht, waarbij het door haar krachtens artikel 263 van het EU-Werkingsverdrag ingestelde beroep tot nietigverklaring van richtlijn 2019/692 (hierna: de wijzigingsrichtlijn) niet-ontvankelijk is verklaard. De wijzigingsrichtlijn voorziet in een aanpassing van de Gasrichtlijn en beoogt ervoor te zorgen dat de regels die gelden voor gastransmissieleidingen tussen twee of meer EU-lidstaten, binnen de EU ook gelden voor gastransmissieleidingen van en naar derde landen.

Het EU-Gerecht had het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk verklaard, omdat de richtlijn geen rechtstreekse gevolgen zou hebben voor de rechtspositie van Nord Stream 2 AG. Het EU-Gerecht had dat oordeel in hoofdzaak gebaseerd op het feit dat een richtlijn op zich geen verplichtingen voor een particulier kan doen ontstaan of bij gebreke van omzettingsmaatregelen geen rechtstreekse en onmiddellijke bron van dergelijke verplichtingen kan zijn.

In deze hogere voorziening bij het EU-Hof staat met name de vraag centraal of een particulier rechtstreeks kan worden geraakt door een richtlijn. Rechtstreekse geraaktheid vormt één van de voorwaarden om als particulier beroep tot nietigverklaring te kunnen instellen tegen een EU-(wetgevings)handeling (artikel 263, vierde alinea, tweede zinsdeel, EU-Werkingsverdrag). De andere voorwaarde is dat er sprake moet zijn van individuele geraaktheid.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat elke handeling van de EU-instellingen, met inbegrip van een richtlijn, het voorwerp kan uitmaken van een beroep tot nietigverklaring, voor zover zij naar haar inhoud, beoordeeld aan de hand van objectieve criteria, beoogt dwingende rechtsgevolgen te hebben.

Een particulier die een beroep tot nietigverklaring wil instellen tegen een handeling waarvan hij niet de adressaat is, moet aantonen dat hij rechtstreeks wordt geraakt door die handeling. Daartoe is vereist dat (I) de door de betrokken handeling teweeggebrachte gevolgen de rechtspositie van de betrokkene rechtstreeks aantasten en dat (II) deze handeling de lidstaten geen beoordelingsmarge laat bij de uitvoering ervan.

Aantasting van rechtspositie

Door te concluderen dat een richtlijn, bij gebreke van omzettingsmaatregelen van de lidstaten, op zichzelf in geen geval verplichtingen voor een particulier kan doen ontstaan of de rechtstreekse en onmiddellijke bron van dergelijke verplichtingen kan zijn, en daarom de rechtspositie van de betrokkene niet rechtstreeks kan aantasten, heeft het EU-Gerecht volgens het EU-Hof zijn verplichting geschonden om bij de beoordeling van die gevolgen uit te gaan van de inhoud van de betrokken rechtshandeling en niet van de vorm (richtlijn) ervan.

Het EU-Hof is van oordeel dat de wijzigingsrichtlijn, door het toepassingsgebied van de Gasrichtlijn uit te breiden tot interconnectoren tussen lidstaten en derde landen, zoals de interconnector die Nord Stream 2 AG wil exploiteren, tot gevolg heeft dat de exploitatie van deze interconnector wordt onderworpen aan de door laatstgenoemde richtlijn vastgestelde voorschriften. Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de wijzigingsrichtlijn rechtstreeks van invloed is op de rechtspositie van Nord Stream 2 AG, zodat het EU-Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op dit punt tot een tegenovergestelde conclusie te komen.

Beoordelingsmarge lidstaten

Het EU-Hof is eveneens van oordeel dat de lidstaten weliswaar over een beoordelingsmarge beschikken voor de toekenning van vrijstellingen en afwijkingen van sommige bepalingen van de Gasrichtlijn aan gasbedrijven die aan een aantal voorwaarden voldoen, maar dat zij niet over een beoordelingsmarge beschikken die het mogelijk maakt om één van deze vrijstellingen of afwijkingen aan Nord Stream 2 AG toe te kennen, aangezien deze onderneming niet aan deze voorwaarden voldoet.

Ook al wordt de lidstaten geen enkele manoeuvreerruimte ontnomen om met name de in de richtlijn neergelegde ontvlechtingsverplichting uit te voeren, biedt deze hun slechts de keuze van de middelen waarmee het duidelijk omschreven resultaat, te weten de daadwerkelijke scheiding van de transmissiestructuren en de leverings- en productiestructuren, moet worden bereikt. Bijgevolg is het EU-Hof van oordeel dat het EU-Gerecht, door vast te stellen dat de wijzigingsrichtlijn de lidstaten in verschillende opzichten een werkelijke beoordelingsmarge laat met betrekking tot de aan Nord Stream 2 AG opgelegde verplichtingen, eveneens blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Het EU-Hof oordeelt dat het EU-Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat Nord Stream 2 AG niet rechtstreeks was geraakt door de wijzigingsrichtlijn, en vernietigt het de bestreden beschikking voor zover het EU-Gerecht het door deze vennootschap ingestelde beroep om die reden niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Individuele geraaktheid

Ten slotte stelt het EU-Hof vast dat zowel onder de bestaande interconnectoren als onder de interconnectoren die nog moeten worden aangelegd, de Nord Stream 2-gaspijpleiding de enige pijpleiding is waarop geen van de vrijstellingen of ontheffingen van toepassing is of kan worden toegepast. Hieruit volgt dat Nord Stream 2 AG individueel is geraakt door de bij de wijzigingsrichtlijn gewijzigde of ingevoegde voorwaarden voor vrijstelling of afwijking, zodat haar beroep tot nietigverklaring ontvankelijk moet worden verklaard binnen de grenzen van deze individuele geraaktheid. Het staat evenwel aan het EU-Gerecht om over de gegrondheid van dit beroep te oordelen, zodat het Hof het beroep daartoe naar deze rechterlijke instantie verwijst.

Meer informatie: