EU-Hof: EU-aanbestedingsrichtlijn verzet zich tegen automatische opname van alle leden van een combinatie van ondernemers op een lijst van onbetrouwbare leveranciers
Nieuwsbericht | 03-02-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 26 januari 2023 in de zaak C-682/21, HSC Baltic e.a.
Achtergrond
Artikel 57, lid 4, onder g van richtlijn 2014/24 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten (hierna: de richtlijn) biedt de mogelijkheid om elke ondernemer die blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift tijdens een eerdere overheidsopdracht, uit te sluiten van deelname aan openbare aanbestedingsprocedures, met name wanneer die tekortkomingen hebben geleid tot beëindiging van die opdracht.
In deze zaak blijkt uit de uiteenzetting van de Litouwse verwijzende rechter dat Litouwse regelgeving tot gevolg heeft dat alle ondernemers die juridisch gezien verantwoordelijk waren voor de uitvoering van een overheidsopdracht op een (elektronische) lijst van onbetrouwbare leveranciers worden opgenomen. Dit gebeurt automatisch en zonder een formeel besluit daartoe, zodra bij een rechterlijke beslissing wordt bevestigd dat de desbetreffende overheidsopdracht rechtmatig is beëindigd wegens aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van die opdracht. Door de opname op de lijst kunnen zij (tijdelijk) niet deelnemen aan nieuwe openbare aanbestedingsprocedures.
De verwijzende rechter wil van het EU-Hof vernemen of een dergelijke nationale praktijk of regeling verenigbaar is met artikel 57, lid 4, onder g van de richtlijn.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt dat de in artikel 57, lid 4, onder g, van de richtlijn neergelegde facultatieve uitsluitingsgrond moet worden toegepast overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel. Het evenredigheidsbeginsel vereist onder meer dat het gedrag van de betrokken ondernemer op basis van alle relevante gegevens concreet en individueel wordt beoordeeld.
Een nationale regeling die uitvoering geeft aan artikel 57, lid 4, onder g, van de richtlijn moet volgens het EU-Hof zodanig zijn opgesteld dat een ondernemer, die lid is van een combinatie van ondernemers waaraan een opdracht was gegund die wegens tekortkomingen bij de uitvoering ervan is beëindigd, alle relevante gegevens moet kunnen aandragen om te bewijzen dat het gelet op zijn individuele gedrag niet gerechtvaardigd zou zijn om hem op de (elektronische) lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen. De bevoegde autoriteiten moeten die gegevens concreet en individueel beoordelen voordat de betrokken ondernemer op die lijst kan worden opgenomen.
Het staat de lidstaten volgens het EU-Hof wel vrij om bij het vastleggen van de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 57, lid 4, onder g, van de richtlijn bedoelde facultatieve uitsluitingsgrond te voorzien in een vermoeden dat iedere ondernemer die juridisch gezien verantwoordelijk is voor de goede uitvoering van een overheidsopdracht, tijdens de uitvoering daarvan heeft bijgedragen tot het ontstaan of het voortbestaan van de aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen die hebben geleid tot de beëindiging van die opdracht. Het EU-Hof benadrukt wel dat een dergelijk vermoeden weerlegbaar moet zijn.
De betrokken ondernemer moet zowel gegevens met betrekking tot zijn eigen situatie als gegevens met betrekking tot de situatie van derden (zoals bijvoorbeeld de leidende partner van de combinatie) kunnen aanvoeren om te bewijzen dat het niet gerechtvaardigd is om hem op een lijst van onbetrouwbare leveranciers op te nemen.
Verder oordeelt het EU-Hof dat de betrokken ondernemer overeenkomstig artikel 1, leden 1 en 3, van richtlijn 89/665 over een doeltreffende voorziening in rechte moeten beschikken om op te kunnen komen tegen de opname op de lijst van onbetrouwbare leveranciers.
Meer informatie: