EU-Hof: EU-Habitatrichtlijn heeft ook betrekking op de bescherming van verlaten rustplaatsen van beschermde diersoorten

Contentverzamelaar

EU-Hof: EU-Habitatrichtlijn heeft ook betrekking op de bescherming van verlaten rustplaatsen van beschermde diersoorten

Het begrip "rustplaatsen" in de zin van de EU-Habitatrichtlijn kan ook betrekking hebben op rustplaatsen die niet meer door beschermde diersoorten worden bewoond. Voorwaarde is wel dat de kans voldoende groot is dat de beschermde diersoort zal terugkeren naar die rustplaatsen. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Oostenrijkse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 2 juli 2020 in de zaak C-477/19, IE tegen Magistrat der Stadt Wien .

Een projectontwikkelaar heeft bouwwerkzaamheden ondernomen op een terrein waar de veldhamster zich had gevestigd. De veldhamster is als beschermde diersoort opgenomen in bijlage IV, onder a van EU-richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: EU-Habitatrichtlijn). Artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn verplicht de lidstaten om het beschadigen of het vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van beschermde diersoorten te verbieden.

Voor de uitvoering van de werkzaamheden heeft de projectontwikkelaar de vegetatielaag laten weghalen, de bouwplaats laten vrijmaken en vlak bij de ingangen van de hamsterburchten een bouwwerfpad laten aanleggen. Met het verwijderen van de vegetatielaag werd met name beoogd om de veldhamster te doen wegtrekken. Bij de bevoegde autoriteiten werd echter geen voorafgaande toestemming aangevraagd om deze schadelijke maatregelen te mogen uitvoeren.

IE is als werknemer van de projectontwikkelaar aansprakelijk gesteld voor de beschadiging of de vernieling van de rustplaatsen van de veldhamster. Overeenkomstig de regionale omzettingsbepalingen van de EU-Habitatrichtlijn heeft het Weense stadsbestuur een boete aan IE opgelegd. IE is in beroep gegaan tegen deze beslissing van het Weense stadsbestuur. In de beroepsprocedure voerde IE aan dat de veldhamster de holen niet gebruikte op het tijdstip van de schadelijke maatregelen en dat er daardoor geen sprake was van een beschadiging of vernieling van een rustplaats van de veldhamster.

De verwijzende rechter vraagt in deze zaak aan het EU-Hof of onder het begrip “rustplaats” in de zin van artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn ook voormalige rustplaatsen van beschermde diersoorten vallen die inmiddels zijn verlaten.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt eerst in herinnering dat bij de uitlegging van een bepaling van het EU-recht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan de bepaling deel uitmaakt. Het EU-Hof oordeelt dat de bewoordingen van de bepaling geenszins van nut zijn bij het definiëren van het begrip “rustplaatsen”. De bepaling bepaalt namelijk slechts dat voortplantings- of rustplaatsen niet mogen worden vernield of beschadigd, maar zegt niets over de bescherming van voormalige rustplaatsen.  

In het kader van de context maakt het EU-Hof een vergelijking tussen enerzijds artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn en anderzijds artikel 12, lid 1, onder a tot c van de EU-Habitatrichtlijn. In tegenstelling tot artikel 12, lid 1, onder a tot c van de EU-Habitatrichtlijn is artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn niet beperkt tot opzettelijke handelingen ( C-6/04 ). De EU-wetgever heeft daarmee te kennen gegeven dat zij voortplantings- of rustplaatsen een verhoogde bescherming wil bieden.

Daarnaast heeft artikel 12, lid 1, onder a tot c van de EU-Habitatrichtlijn betrekking op de diersoorten zelf, terwijl artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn betrekking heeft op de bescherming van de habitat van de diersoorten. Hieruit volgt dat artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn ertoe strekt het behoud van belangrijke delen van de habitat van beschermde diersoorten te verzekeren, zodat zij in de essentiële voorwaarden verkeren om onder meer te rusten.

Eveneens met betrekking tot de context wijst het EU-Hof op de richtsnoeren van de Commissie over de EU-Habitatrichtlijn. In deze richtsnoeren staat dat rustplaatsen zelfs moeten worden beschermd wanneer ze niet worden gebruikt, maar er redelijkerwijs een grote kans bestaat dat de beschermde diersoorten naar deze zones zullen terugkeren. Uit de context van artikel 12, lid 1, onder d van de EU-Habitatrichtlijn volgt volgens het EU-Hof daarom dat voormalige rustplaatsen van beschermde diersoorten niet mogen worden vernield of beschadigd wanneer de beschermde diersoorten kunnen terugkeren naar die plaatsen.

Tenslotte is het doel van de EU-Habitatrichtlijn om door middel van de in artikel 12, lid 1 gestelde verboden een strikte bescherming van diersoorten te verzekeren. Met de beschermingsregeling van artikel 12 moet daadwerkelijk worden vermeden dat de habitat van beschermde diersoorten wordt aangetast. Het zou niet stroken met deze doelstelling om rustplaatsen van een beschermde diersoort niet te beschermen wanneer deze niet meer worden ingenomen door beschermde diersoorten. Voorwaarde is wel dat er een voldoende grote kans bestaat dat de betrokken soort naar deze rustplaats zal terugkeren. De nationale rechter dient te onderzoeken of een dergelijke voldoende grote kans aanwezig is.