EU-Hof: EU-recht vereist niet dat overgeleverde persoon wordt vrijgelaten na ongeldigverklaring EAB

Contentverzamelaar

EU-Hof: EU-recht vereist niet dat overgeleverde persoon wordt vrijgelaten na ongeldigverklaring EAB

Het EU-Kaderbesluit inzake Europese aanhoudingsbevelen en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte vereisen niet dat een overgeleverde wordt vrijgelaten indien het tegen hem uitgevaardigde EAB ongeldig wordt verklaard. De nationale rechter moet overeenkomstig het nationale recht bepalen welke rechtsgevolgen de ongeldigverklaring van het EAB voor de voorlopige hechtenis van de overgeleverde persoon heeft. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Bulgaarse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 13 januari 2021 in de zaak C-414/20 PPU, MM .

Achtergrond

MM werd in Bulgarije vervolgd wegens deelname aan een criminele organisatie. Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft een onderzoeksinstantie, na goedkeuring van het Bulgaarse openbaar ministerie, MM op de hoogte gebracht van de aanklacht tegen hem. MM was op dat moment echter ondergedoken. Vervolgens heeft het Bulgaarse openbaar ministerie op 16 januari 2020 een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) tegen MM uitgevaardigd. Als rechtsgrondslag voor de uitvaardiging van dit EAB werd verwezen naar het besluit van 9 augustus 2019 waarin MM in staat van beschuldiging werd gesteld.

MM is in juli 2020 in Spanje gearresteerd ter uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel. Nadat hij was overgeleverd aan Bulgarije besloot een Bulgaarse rechter om MM in voorlopige hechtenis te nemen. MM heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, onder meer vanwege de ongeldigheid van het tegen hem uitgevaardigde EAB. De rechter in tweede aanleg verwierp het beroep. MM heeft vervolgens opnieuw beroep ingesteld bij de Bulgaarse bijzondere strafkamer.

Artikel 6, lid 1 van Kaderbesluit 2002/584 (hierna: Kaderbesluit EAB) bepaalt welke nationale autoriteiten als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ bevoegd zijn om een EAB uit te vaardigen. De rechter in deze zaak vraagt aan het EU-Hof of een openbaar ministerie als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ kan kwalificeren, wanneer het OM een EAB kan uitvaardigen zonder dat een rechterlijke instantie op grond van het nationale recht een controle kan uitoefenen op de uitvaardiging van het EAB.

Artikel 8, lid 1, onder c van het Kaderbesluit EAB bepaalt dat bij de uitvaardiging van het EAB moet worden vermeld welk ‘nationaal aanhoudingsbevel of andere uitvoerbare rechterlijke beslissing met dezelfde rechtsgevolgen’ als rechtsgrondslag voor de uitvaardiging is gebruikt. De rechter wil in dit verband van het EU-Hof weten of een EAB ongeldig moet worden verklaard wanneer een EAB niet gebaseerd is op één van de in de voorgaande zin genoemde rechterlijke beslissingen.

Daarnaast vraagt de rechter aan het EU-Hof of het recht op een doeltreffende voorziening in rechte ( artikel 47 EU-Handvest van de grondrechten (hierna: EU-Handvest)) vereist dat een rechter, bij wie beroep is ingesteld tegen de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis, zich bevoegd mag verklaren om een geldigheidscontrole uit te voeren ten aanzien van de voorwaarden voor de uitvaardiging van een EAB.

Tenslotte wil de rechter weten of een overgeleverde persoon moet worden vrijgelaten indien tijdens de in de vorige alinea bedoelde geldigheidscontrole vast komt te staan dat de uitvaardiging van het EAB niet aan de voorwaarden voldeed.

EU-Hof

Het begrip ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’

Het EU-Hof benadrukt dat de beslissing tot uitvaardiging van een EAB uitsluitend door het Bulgaarse openbaar ministerie is genomen zonder dat het Bulgaarse recht voorziet in enig rechtsmiddel tegen deze handeling van het openbaar ministerie. Een andere rechterlijke instantie kan de geldigheid van de uitvaardiging van het EAB dus niet toetsen.

In dit kader brengt het EU-Hof in herinnering dat het openstaan van een rechtsmiddel tegen een door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie genomen beslissing tot uitvaardiging van een EAB geen voorwaarde is om die autoriteit als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ aan te kunnen merken (zaak C-510/19 ). Het Bulgaarse openbaar ministerie kan dus kwalificeren als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’, ondanks dat een andere rechterlijke instantie geen toetsing kan uitvoeren met betrekking tot de uitvaardiging van het EAB.

Het begrip ‘nationaal aanhoudingsbevel of een andere uitvoerbare rechterlijke beslissing met dezelfde kracht’

Het EU-Hof oordeelt dat met het begrip ‘andere uitvoerbare rechterlijke beslissing met dezelfde kracht’ in de zin van artikel 8, lid 1, onder c van het Kaderbesluit gedoeld wordt op beslissingen die gelijkwaardige rechtsgevolgen hebben als een nationaal aanhoudingsbevel, namelijk die van een bevel tot huiszoeking en de aanhouding van een betrokkene in het kader van een strafrechtelijke procedure.

Aangezien het besluit van het Bulgaarse openbaar ministerie van 9 augustus 2019 alleen tot doel had om MM in kennis te stellen van de beschuldigingen tegen hem en geenszins tot doel had om hem aan te houden, kan dit besluit volgens het EU-Hof niet worden gekwalificeerd als een ‘uitvoerbare rechterlijke beslissing met dezelfde kracht’ als een nationaal aanhoudingsbevel. Het besluit kan daarom niet als grondslag dienen voor de uitvaardiging van een EAB. Het tegen MM uitgevaardigde EAB lijkt daardoor ongeldig te zijn. Het staat volgens het EU-Hof echter aan de nationale rechter om dit na te gaan.

Bevoegdheid nationale rechter en gevolgen ongeldigverklaring EAB

Het EU-Hof oordeelt dat een nationale rechter, die in het stadium van de strafprocedure na de overlevering uitspraak moet doen, bevoegd is om de voorwaarden voor het uitvaardigen van het EAB te toetsen wanneer de geldigheid van het EAB door de verdachte wordt betwist. Deze rechter is echter alleen bevoegd wanneer het procesrecht van de uitvaardigende lidstaat niet voorziet in een onafhankelijk rechtsmiddel dat een rechter in staat stelt om de voorwaarden voor de uitvaardiging van een EAB te toetsen.

Indien de rechter tot het oordeel komt dat de uitvaardiging van het EAB ongeldig was, is deze rechter op grond van het Kaderbesluit EAB of artikel 47 EU-Handvest niet verplicht om de persoon tegen wie het EAB was uitgevaardigd vrij te laten. Volgens het EU-Hof moet de rechter wel overeenkomstig zijn nationale recht bepalen welke gevolgen het ontbreken van een ‘nationaal aanhoudingsbevel of andere uitvoerende beslissing met dezelfde kracht’ - als rechtsgrondslag voor de uitvaardiging van een EAB - kan hebben voor de beslissing om de betrokkene al dan niet in voorlopige hechtenis te houden.

Meer informatie: