EU-Hof: Geen gevangenisstraf voor illegaal tijdens terugkeerprocedure

Contentverzamelaar

EU-Hof: Geen gevangenisstraf voor illegaal tijdens terugkeerprocedure

De Terugkeerrichtlijn verbiedt de lidstaten gedurende de zgn. terugkeerprocedure een gevangenisstraf op te leggen aan een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land. Dat heeft het EU-Hof bepaald in de zaak Achughbabian (C-329/11). Wel mag een lidstaat een gevangenisstraf opleggen als de terugkeerprocedure is toegepast en de persoon alsnog illegaal op het grondgebied verblijft.

Achughbabian heeft in 2008 asiel aangevraagd in Frankrijk. Dat verzoek is in 2009 afgewezen, waarna hem is opgedragen het Franse grondgebied binnen één maand te verlaten. De Franse autoriteiten hebben hem op 24 juni 2011 aangetroffen op Frans grondgebied. Hij is vervolgens aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van illegaal verblijf. Dit kan in Frankrijk bestraft worden met een gevangenisstraf van een jaar en een geldboete van 3 750 EUR.

Achighbabian is opgekomen tegen deze inverzekeringsstelling onder verwijzing naar het arrest in de zaak El Dridi. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de Terugkeerrichtlijn (2008/115) zich verzet tegen de Franse wetgeving in kwestie, waarbij een onderdaan van een derde land een gevangenisstraf wordt opgelegd op de enkele grond dat hij illegaal het nationale grondgebied is binnengekomen en daar illegaal verblijft.

De lidstaten bepalen zelf wat ze strafbaar willen stellen, maar ze mogen geen strafrechtelijke regeling toepassen die de verwezenlijking van de door de richtlijn nagestreefde doelstelling, namelijk de doeltreffende terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar kan brengen en deze derhalve haar nuttig effect kan ontnemen.

Detentie mag worden toegepast om te bepalen of het verblijf al dan niet legaal is. Wel dienen de autoriteiten van een lidstaat, gelet op het doel van de richtlijn, voortvarend te werk gaan. Zij dienen onverwijld een standpunt in te nemen over de vraag of het verblijf van de betrokkene al dan niet legaal is.

Het is volgens het Hof evident dat de oplegging en de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf tijdens de terugkeerprocedure van de richtlijn niet bijdragen tot de uitvoering van de verwijdering van de betrokkene uit de betrokken lidstaat. Hiermee wordt naar het oordeel van het Hof, net als in de zaak El Dridi het geval was, afbreuk gedaan aan het nuttige effect van de richtlijn. Aan dit oordeel wordt bovendien niet afgedaan door het argument dat de straf nog niet is opgelegd of dat de straf zelden worden opgelegd wegens het vervolgingsbeleid van de lidstaat. De mogelijkheid dat een gevangenisstraf kan worden opgelegd kan de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn in gevaar brengen.

Het Hof is van oordeel dat de richtlijn zich er niet tegen verzet dat strafrechtelijke sancties worden opgelegd aan onderdanen van derde landen op wie de bij deze richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is toegepast en die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven zonder dat er een geldige reden om niet terug te keren is. Hierbij beklemtoont het Hof dat bij het opleggen van deze sancties de grondrechten, in het bijzonder het EVRM, volledig moet worden geëerbiedigd.

Volledig dossier van de zaak op de site van het Hof