EU-Hof: geen verbod van dubbele bestraffing bij aparte boeten wegens schending nationale mededingingsrecht én het EU-recht in één besluit

Contentverzamelaar

EU-Hof: geen verbod van dubbele bestraffing bij aparte boeten wegens schending nationale mededingingsrecht én het EU-recht in één besluit

Het EU-verbod van dubbele berechting en bestraffing geldt niet wanneer een nationale mededingingsautoriteit een onderneming bij hetzelfde besluit een geldboete wegens schending van het nationale mededingingsrecht én een geldboete wegens schending van het EU-mededingingsrecht oplegt. Het totaal van beide boeten moet wel evenredig zijn aan de aard van de inbreuk. Dat heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van een Poolse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 3 april 2019 in de zaak C‑617/17 Powszechny Zakład Ubezpieczeń na Życie S.A.

Feiten en vraag

Deze prejudiciële vraag is ingediend door de Poolse rechter in het kader van een geding tussen het bedrijf Powszechny Zakład Ubezpieczeń na Życie S.A. (PZU Życie) en de president van de Poolse dienst voor bescherming van de mededinging en de consument (UOKiK). UOKik heeft bij besluit een geldboete opgelegd aan PZU Życie voor schending van het nationale mededingingsrecht en een geldboete voor schending van het Europese mededingingsrecht wegens misbruik van machtspositie.

De president van de UOKiK vindt dat PZU Życie misbruik had gemaakt van haar machtspositie op de markt voor collectieve levensverzekeringen voor werknemers in Polen en daarmee nationaal recht schendt. Aangezien dit misbruik ook negatieve gevolgen kon hebben voor de kansen van buitenlandse verzekeraars om de Poolse markt te betreden en daarmee het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kon beïnvloeden werd ook artikel 82 EG-Verdrag (huidig artikel 102 van het EU-Werkingsverdrag) geschonden volgens UOKiK. Voor beide overtredingen werd een geldboete vastgesteld in hetzelfde besluit.

PZU Życie heeft uiteindelijk cassatie ingesteld bij de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Polen) wegens schending van het beginsel “ne bis in idem”, het verbod om dezelfde persoon tweemaal voor hetzelfde feit te berechten en straffen, dat is vastgelegd in artikel 50 van het EU-Handvest. PZU Życie stelt dat zij tweemaal is gestraft voor een inbreuk op het EU-recht, namelijk een eerste maal rechtstreeks op grond van artikel 82 EG-Verdrag en een tweede maal indirect op grond van het nationale mededingingsrecht.

De Poolse rechter vraagt het EU-Hof of het in artikel 50 van het Handvest neergelegde beginsel ne bis in idem aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een nationale mededingingsautoriteit een onderneming bij hetzelfde besluit een geldboete wegens schending van het nationale mededingingsrecht en een geldboete wegens schending van artikel 82 EG oplegt.

Beantwoording door het EU-Hof

Het EU-Hof benoemt dat zij herhaaldelijk heeft geoordeeld dat het mededingingsrecht van de Unie en het nationale mededingingsrecht naast elkaar van toepassing zijn. De Europese en de nationale mededingingsregels beschouwen mededingingsbeperkende praktijken vanuit een verschillende invalshoek en hebben niet dezelfde werkingssfeer. Daarbij wordt in artikel 5 van verordening nr. 1/2003 verder verduidelijkt dat de nationale mededingingsautoriteit die bevoegd is om artikel 82 EG toe te passen, geldboeten, dwangsommen of andere nationaalrechtelijke sancties kan opleggen.

Bij de toepassing daarvan dient het beginsel ne bis in idem in acht te worden genomen. Op het gebied van mededinging betekent dit dat een onderneming niet opnieuw mag worden veroordeeld of vervolgd wegens een mededingingsverstorende gedraging waarvoor de onderneming al is bestraft of niet-aansprakelijk is verklaard bij een eerdere beslissing waartegen geen beroep meer openstaat. Volgens het EU-Hof volgt dit duidelijk uit artikel 50 van het Handvest betreft waarin wordt bepaald dat „[n]iemand [...] opnieuw [wordt] berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet”.

Het EU-Hof stelt vervolgens dat in de situatie waarin de nationale mededingingsautoriteit overeenkomstig verordening nr. 1/2003 het nationale mededingingsrecht en artikel 82 EG naast elkaar toepast, een dergelijke herhaling echter juist ontbreekt. Het EU-Hof voegt daaraan toe dat het ne bis in idem beginsel direct voortvloeit uit het beginsel van ‘res judicata’, dat tot doel heeft de rechtszekerheid te waarborgen door ervoor te zorgen dat de vervolgde of veroordeelde betrokkene zekerheid heeft dat hij niet meer zal worden vervolgd voor hetzelfde strafbare feit. Deze onzekerheid kan niet optreden in een situatie waarin – zoals in deze zaak - bij hetzelfde besluit het nationale mededingingsrecht naast het mededingingsrecht van de Unie wordt toegepast.

Op de vraag van de Poolse rechter antwoordt het EU-Hof dus dat het in artikel 50 van het Handvest neergelegde beginsel ne bis in idem zich niet verzet tegen een situatie waarin een nationale mededingingsautoriteit een onderneming bij hetzelfde besluit een geldboete wegens schending van het nationale mededingingsrecht én een geldboete wegens schending van het EU-recht oplegt. Het EU-Hof voegt daaraan toe dat de geldboeten tezamen evenredig moeten zijn, dus in verhouding moeten staan tot de aard van de inbreuk.