EU-Hof handhaaft boetes Heineken en Bavaria

Contentverzamelaar

EU-Hof handhaaft boetes Heineken en Bavaria

Het Hof bevestigt de geldboetes van 198 miljoen EUR en 20,71 miljoen EUR die respectievelijk aan Heineken NV en Bavaria NV zijn opgelegd wegens hun deelname aan een kartel op de Nederlandse biermarkt. De brouwers hebben vergeefs beroep ingesteld tegen een eerder arrest van het Gerecht, waarbij hun jarenlange misdragingen werden afgestraft met flinke boetes.

Bij beschikking van 18 april 2007 heeft de Commissie boetes voor een totaalbedrag van meer dan 273 miljoen EUR opgelegd aan verschillende Nederlandse brouwers, waaronder Heineken NV en haar dochteronderneming Heineken Nederland BV alsmede Bavaria NV, omdat zij in de periode van 27 februari 1996 tot en met 3 november 1999 aan een kartel op de Nederlandse biermarkt hadden deelgenomen.

Op die markt verkopen de brouwers hun producten met name via twee verkoopkanalen aan de eindverbruiker: enerzijds het circuit van de horeca-etablissementen, dat wil zeggen hotels, restaurants en cafés, waar bier ter plaatse wordt geconsumeerd, en anderzijds het circuit van de foodsector van supermarkten en slijterijen, waar bier wordt gekocht voor thuisverbruik.

De door de Commissie vastgestelde inbreuk betrof de coördinatie van prijzen en prijsverhogingen voor bier en de toewijzing van afnemers, zowel in het horeca- als in het thuisverbruiksegment in Nederland, en de incidentele coördinatie van andere commerciële voorwaarden voor individuele afnemers in het horecasegment in Nederland.

De Commissie heeft Heineken NV en haar dochteronderneming een gezamenlijke boete van 219,28 miljoen EUR opgelegd, en Bavaria NV een boete van 22,85 miljoen EUR.

Daarop hebben deze ondernemingen bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie of tot verlaging van hun boete ingesteld.

Bij arresten van juni 2011 heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie niet had aangetoond dat er bij de inbreuk sprake was geweest van incidentele coördinatie van andere commerciële voorwaarden dan de prijzen voor individuele afnemers in het horecasegment. Daarnaast was het Gerecht wat de boetes betrof van oordeel dat, om de ondernemingen een billijke genoegdoening te verlenen voor de buitensporig lange duur van de procedure, de reeds door de Commissie toegekende vermindering van de boete tot 5 % moest worden verhoogd.

De aan Heineken NV en haar dochteronderneming gezamenlijk opgelegde geldboete, die oorspronkelijk 219,28 miljoen EUR bedroeg, werd dus verlaagd tot 198 miljoen EUR. De boete van Bavaria, in eerste instantie 22,85 miljoen EUR, werd verlaagd tot 20,71 miljoen EUR.

Heineken en Bavaria hebben elk hogere voorziening ingesteld bij het Hof van Justitie, dat in zijn arresten van vandaag alle aangevoerde bezwaren ongegrond verklaart.

Volgens het Hof heeft het Gerecht het gelijkheidsbeginsel niet geschonden door te concluderen dat de situatie waarop de beschikking van de Commissie over dat kartel betrekking had, niet kon worden vergeleken met die in een eerdere beschikking van de Commissie over de Belgische biersector. Bij rechtstreekse vergelijking van de boetes die aan de adressaten van de twee beschikkingen met betrekking tot verschillende inbreuken zijn opgelegd, bestaat namelijk het gevaar dat wordt afgedaan aan de specifieke functies van de verschillende stappen in de berekening van een boete, aangezien de uiteindelijke hoogte van de boetes de specifieke omstandigheden van elk kartel weerspiegelt.

Het Hof oordeelt ook dat het recht op behoorlijk bestuur en het recht van verdediging van deze ondernemingen niet zijn geschonden doordat zij geen toegang hebben gekregen tot de verklaringen die een andere partij bij de procedure had gedaan over de mededeling van punten van bezwaar.

Ten slotte verwerpt het Hof het door Heineken aangevoerde argument dat het Gerecht alvorens uitspraak te doen in deze zaken, eerst uitspraak had moeten doen in een andere zaak over hetzelfde kartel, waarin het Gerecht heeft geoordeeld dat de brouwer Koninklijke Grolsch niet had deelgenomen aan dat kartel. Het Hof wijst er in dit verband op dat het feit dat de inbreuk niet aan Koninklijke Grolsch kon worden toegerekend, maar aan haar dochteronderneming (namelijk Grolsche Bierbrouwerij Nederland BV) had moeten worden toegerekend, irrelevant is voor de vaststelling van de door Heineken gepleegde inbreuk.

Lees hier het persbericht van het EU-Hof. Lees hier de volledige tekst van het arrest Bavaria/Commissie en hier het arrest Heineken/Commissie.