EU-Hof: Hongaarse strafbaarstelling van hulp aan asielzoekers is in strijd met het EU-recht

Contentverzamelaar

EU-Hof: Hongaarse strafbaarstelling van hulp aan asielzoekers is in strijd met het EU-recht

Personen en organisaties mogen niet strafrechtelijk worden vervolgd omdat zij bijstand verlenen aan derdelanders die volgens het nationale recht geen recht hebben op internationale bescherming. Een verbod voor dergelijke personen of organisaties om zones dichtbij de grens te betreden kan in bepaalde gevallen in strijd zijn met het EU-recht. Dat is het oordeel van het EU-Hof in een door de Commissie ingestelde inbreukprocedure tegen Hongarije.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 16 november 2021 in de zaak C-821/19, Commissie tegen Hongarije.

Achtergrond

Op 20 juni 2018 heeft het Hongaarse parlement een wet ingevoerd waarbij met name nieuwe bepalingen zijn toegevoegd aan de Hongaarse asielwet, het wetboek van strafrecht en de politiewet. Nadat de Commissie een aanmaningsbrief en een met redenen omkleed advies aan Hongarije had gestuurd met betrekking tot deze wetswijziging, is zij op 8 november 2019 een inbreukprocedure gestart tegen Hongarije.

Ten eerste heeft de Hongaarse wetgever in artikel 51, lid 2, onder f van de Hongaarse asielwet bepaald dat een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk is indien de verzoeker in Hongarije is aangekomen via een land waar hij niet is blootgesteld aan vervolging of aan een risico op ernstige schade, of waar een toereikend beschermingsniveau wordt gewaarborgd. De Commissie stelt dat deze bepaling een grond voor niet-ontvankelijkheid van verzoeken om internationale bescherming invoert waarin artikel 33, lid 2 van richtlijn 2013/32 (hierna: EU-Procedurerichtlijn) niet nadrukkelijk voorziet. 

Ten tweede heeft de Hongaarse wetgever in artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht bepaald dat elke ‘organisatorische activiteit’ die ertoe strekt een asielprocedure in te leiden voor personen die volgens de nationale regels geen recht hebben op internationale bescherming, strafbaar is. Door deze bepaling lopen personen of organisaties die bijstand verlenen aan derdelanders het risico op bestraffing. Een dergelijke bepaling vormt volgens de Commissie een belemmering van de rechten die bepaalde personen of organisaties op grond van het EU-recht genieten om advies en counseling te geven aan verzoekers om internationale bescherming (o.a. artikel 8, lid 2 , artikel 12, lid 1, onder c en artikel 22, lid 1 van de EU-Procedurerichtlijn , alsook krachtens artikel 10, lid 1 van richtlijn 2013/33 (hierna: EU-Opvangrichtlijn).

Ten derde heeft de Hongaarse wetgever in artikel 46/F van de Hongaarse politiewet bepaald dat personen tegen wie strafvervolging is ingesteld op grond van artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht, door politieambtenaren kunnen worden verhinderd om een zone te betreden dan wel kunnen eisen dat deze personen die zone verlaten indien zij zich daar bevinden. Het gaat om zones die op een afstand van minder dan acht kilometer van de Hongaarse grens liggen en waar derdelanders Hongarije binnenkomen. Volgens de Commissie is deze bepaling in de Hongaarse politiewet ook in strijd met de in de vorige alinea genoemde rechten die bepaalde personen of organisaties op grond van het EU-recht genieten om advies en counseling te geven aan verzoekers om internationale bescherming

EU-Hof

Nieuwe niet-ontvankelijkheidsgrond

Het EU-Hof brengt in herinnering dat artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van een grond die niet in artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn is opgenomen (C-564/18).

De niet-ontvankelijkheidsgrond voor een verzoek om internationale bescherming, die in artikel 52, lid 2, onder f van de Hongaarse asielwet is opgenomen, vormt volgens het EU-Hof geen grond die uitdrukkelijk in artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn is opgenomen. De niet-ontvankelijkheidsgrond in artikel 52, lid 2, onder f van de Hongaarse asielwet is daarom onverenigbaar met artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn.

Strafbaarstelling van de hulp aan verzoekers om internationale bescherming

Het EU-Hof oordeelt dat de bijstand die aan verzoekers om internationale bescherming wordt verleend op grond van artikel 8, lid 2 EU-Procedurerichtlijn, artikel 22, lid 1 EU-Procedurerichtlijn en artikel 10, lid 4 EU-Opvangrichtlijn binnen de werkingssfeer van artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht valt. De bijstand op grond van artikel 12, lid 1, onder c van de EU-Procedurerichtlijn valt niet binnen de werkingssfeer, omdat die bijstand wordt verleend tijdens de behandeling van het asielverzoek en niet in de fase van het indienen van het asielverzoek, zoals wordt vereist door artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht de rechten beperken die bepaalde personen of organisaties op grond van de in de vorige alinea bedoelde bepalingen genieten om bijstand te verlenen aan verzoekers om internationale bescherming. In bepaalde omstandigheden kunnen namelijk sancties worden opgelegd. De invoering van dergelijke sancties kan een zeer groot ontradend effect hebben en kan volgens het EU-Hof mogelijk tot gevolg hebben dat personen ervan afzien om hulp te verlenen aan verzoekers om internationale bescherming.

De beperking van de rechten van bepaalde personen om bijstand te verlenen kan volgens het EU-Hof niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling om hulp bij misbruik van de asielprocedure te bestrijden. Het EU-Hof oordeelt dat op grond van artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht weliswaar gedragingen kunnen worden bestraft die onder de strijd van de lidstaten tegen fraude of misbruik vallen, maar dat ook andere gedragingen op grond van die bepaling kunnen worden bestraft. Zelfs hulp die voldoet aan alle procedure regels ter zake en waarbij er geen intentie is om de beslissingsautoriteit te misleiden kan volgens het EU-Hof strafbaar zijn.

De beperking van de rechten van bepaalde personen om bijstand te verlenen kan ook niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling om illegale immigratie door misleiding te bestrijden. Volgens het EU-Hof kan de hulpverlening bij het doen of het indienen van een asielaanvraag op het grondgebied van een lidstaat namelijk niet worden gezien als een activiteit die de illegale binnenkomst of het illegale verblijf van een derdelander of een staatloze op het grondgebied van deze lidstaat bevordert. Een verzoeker om asiel kan in principe niet worden geacht illegaal te verblijven op het grondgebied van de lidstaat waar hij zijn asielverzoek heeft gedaan, zolang daar niet in eerste aanleg op is beslist.

Gebiedsverbod voor personen of organisaties

Het EU-Hof oordeelt dat artikel 46/F van de Hongaarse politiewet een beperking vormt van de door het EU-recht gewaarborgde rechten op het gebied van bijstand aan aanvragers van internationale bescherming.

Artikel 46/F van de Hongaarse politiewet is van toepassing of personen die krachtens artikel 353A van het Hongaarse wetboek van strafrecht worden vervolgd of zijn bestraft. Zoals hierboven uiteen is gezet, is artikel 353A van het Hongaarse wetboek van strafrecht in strijd met het EU-recht. Omdat het strafbare feit uit artikel 353A van het Hongaarse wetboek van strafrecht in strijd is met het EU-recht, kan de beperking die artikel 46/F van de Hongaarse politiewet in het leven roept niet worden gerechtvaardigd op grond van het EU-recht.

Meer informatie: