EU-Hof: Hongaarse transparantiewet in strijd met EU-recht

Contentverzamelaar

EU-Hof: Hongaarse transparantiewet in strijd met EU-recht

De door Hongarije ingevoerde transparantiewet en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de financiering van maatschappelijke organisaties door buiten deze lidstaat gevestigde personen zijn niet in overeenstemming met het vrije verkeer van kapitaal en het Handvest van de Grondrechten. Dat heeft het EU-Hof geoordeeld in een inbreukprocedure van de Commissie over deze wet.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 18 juni 2020 in de zaak C-78/18 , Commissie tegen Hongarije.

Aanleiding

In 2017 heeft Hongarije een wet vastgesteld die bedoeld is om de transparantie van maatschappelijke organisaties die schenkingen ontvangen uit het buitenland te vergroten (hierna: transparantiewet). Krachtens deze wet moeten deze organisaties zich bij de Hongaarse rechterlijke instanties registreren als ‘organisatie die buitenlandse steun ontvangt’ zodra het bedrag van de schenkingen die zij in één jaar uit andere lidstaten of derde landen hebben ontvangen een vastgestelde drempel overschrijdt. Bij de registratie moeten zij ook de namen van personen registreren die minstens 500 000 Hongaarse forint (ongeveer 1400 EUR) aan steun hebben verleend. Deze informatie wordt vervolgens bekendgemaakt op een voor het publiek gratis toegankelijk elektronisch platform. Bovendien moeten de betrokken maatschappelijke organisaties op hun homepage en in al hun andere publicaties vermelden dat zij een ‘organisatie [zijn] die buitenlandse steun ontvangt’.

Tegen deze Hongaarse transparantiewet heeft de Commissie beroep ingesteld bij het EU-Hof wegens niet-nakoming. Naar het oordeel van de Commissie is de voornoemde wet in strijd met bepalingen van het EU-Werkingsverdrag en het Handvest van de Grondrechten.

EU-Hof

In het onderzoek naar de gegrondheid van de grieven van de Commissie stelt het EU-Hof vast dat de transacties waarop de transparantiewet betrekking heeft onder het in artikel 63, lid 1, EU-Werkingsverdrag genoemde begrip ‘kapitaalverkeer’ vallen en dat de betrokken wet een discriminerende beperkende maatregel vormt. De maatregelen hebben namelijk tot gevolg dat een sfeer van wantrouwens jegens deze organisaties wordt gecreëerd. De openbaarmaking van gegevens betreffende de in andere lidstaten of derde landen gevestigde personen die deze organisaties financiële steun verlenen weerhoudt die personen er bovendien van om die steun te verlenen. Om die redenen vormen de registratie-, kennisgevings- en bekendmakingsverplichtingen en de sancties waarin de transparantiewet voorziet, in zijn geheel gezien, een door artikel 63 EU-Werkingsverdrag verboden beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal.

Hongarije betoogt dat deze schending gerechtvaardigd kan worden door een beroep te doen op het doel van de wet, het vergroten van transparantie met betrekking tot maatschappelijk organisaties. Het EU-Hof erkent dat een dergelijk doel kwalificeert als een ‘dwingende reden van algemeen belang’. Echter, zo oordeelt het EU-Hof, heeft Hongarije niet kunnen uitleggen waarom het door haar aangevoerde doel om de transparantie van dergelijke organisaties te vergroten de door de transparantiewet concreet ingevoerde maatregelen rechtvaardigt. In het bijzonder zijn die maatregelen zonder onderscheid van toepassing op alle buitenlandse financiële steun die een bepaalde drempel overschrijdt en op alle binnen de werkingssfeer van de transparantiewet vallende organisaties, en niet enkel op organisaties die daadwerkelijk een grote invloed kunnen uitoefenen op het openbare leven en het publieke debat. De beperkingen in de transparantiewet kunnen daarom niet worden gerechtvaardigd en leveren een schending op van artikel 63 EU-Werkingsverdrag.

In de tweede plaats onderzoekt het EU-Hof de verenigbaarheid van de transparantiewet met de bepalingen van het Handvest. Ten eerste komt het Hof tot de conclusie dat de transparantiewet het recht op vrijheid van vergadering en vereniging ( artikel 12, lid 1, Handvest ) beperkt, aangezien die het handelen en functioneren van de onder deze wet vallende organisaties in meerdere opzichten moeilijker maakt. Ook het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven ( artikel 7 Handvest ) wordt beperkt. Deze bepaling vereist dat overheidsinstanties zich onthouden van iedere ongerechtvaardigde inmenging in het leven van personen. Als laatste vindt het Hof dat het recht op bescherming van persoonsgegevens ( artikel 8, lid 1, Handvest ) is geschonden omdat Hongarije niet heeft kunnen aantonen dat de verspreiding van de persoonsgegevens in het kader van de transparantiewet aan de vereisten van artikel 8 Handvest voldoet. Ook deze schendingen kan Hongarije niet rechtvaardigen met een beroep op het doel van de transparantiewet.