EU-Hof: geen sprake van kinderontvoering wanneer ouder en kind vrijwillig meewerken aan tenuitvoerlegging overdrachtsbesluit

Contentverzamelaar

EU-Hof: geen sprake van kinderontvoering wanneer ouder en kind vrijwillig meewerken aan tenuitvoerlegging overdrachtsbesluit

Op grond van een overdrachtsbesluit worden derdelanders overgedragen aan een lidstaat die overeenkomstig de EU-Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek. Er is geen sprake van kinderontvoering wanneer een ouder en een kind – zonder toestemming van de andere ouder – vrijwillig meewerken aan de tenuitvoerlegging van het voor hen bindende overdrachtsbesluit. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Finse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 2 augustus 2021 in de zaak C-262/21 PPU, A tegen B .

Achtergrond

De Iraanse onderdanen A en B hebben tussen 2016 en 2019 in Finland verbleven. In mei 2019 zijn A en B verhuisd naar Zweden. Op 5 september 2019 is in Zweden het eerste kind van A en B geboren. Het kind had toen zijn gewone verblijfplaats in Zweden en beide ouders oefenden het gezamenlijk gezag over het kind uit. Bij besluit van 11 november 2019 hebben de Zweedse autoriteiten de moeder (B) en het kind in een vrouwenopvangcentrum geplaatst. De moeder was namelijk slachtoffer geworden van echtelijk geweld.

Op 7 augustus 2020 heeft de moeder (B) voor haarzelf en haar kind een asielverzoek ingediend bij de Zweedse immigratiedienst. De Finse autoriteiten hebben echter op 27 augustus 2020 aan de Zweedse immigratiedienst laten weten dat zij op grond van artikel 12, lid 3, aanhef en onder a van de EU-Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielverzoeken van de moeder en het kind.

De Zweedse immigratiedienst heeft op 27 oktober 2020 de asielverzoeken van de moeder en het kind niet-ontvankelijk verklaard en besloten de moeder en het kind overeenkomstig de EU-Dublinverordening over te dragen aan Finland. De moeder (B) en het kind hebben vrijwillig meegewerkt aan hun overdracht naar Finland op 24 november 2020. Op 21 december 2020 heeft een rechtbank in Zweden het besluit tot overbrenging van het kind en de moeder naar Finland nietig verklaard, omdat de vader onvoldoende was gehoord.

Op 21 december 2020 heeft de vader (A) bij het Hof van Beroep in Helsinki een verzoek om onmiddellijke terugkeer van het kind naar Zweden ingediend. Volgens de vader had de moeder zich schuldig gemaakt aan een ongeoorloofde overbrenging van het kind naar Finland (“kinderontvoering”). De moeder had namelijk zonder toestemming van de vader meegewerkt aan de overdracht van het kind naar Finland.

Het verzoek van de vader is op 25 februari 2021 door het Hof van Beroep afgewezen. De vader heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Hoge Raad van Finland. De Hoge Raad van Finland heeft vijf prejudiciële vragen aan het EU-Hof voorgelegd.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt alleen over de eerste twee prejudiciële vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld. Volgens het EU-Hof wil de Finse rechter weten of er sprake kan zijn van kinderontvoering in de zin van artikel 2, punt 11 van de Brussel IIbis-verordening wanneer een ouder – zonder toestemming van de andere ouder met ouderlijk gezag – meewerkt aan de verwijdering van een kind uit de lidstaat waar het zijn verblijfplaats heeft. Deze verwijdering is het gevolg van een door een lidstaat op grond van de EU-Dublinverordening vastgesteld overdrachtsbesluit, dat bindend is voor de ouder en het kind.

Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat deze zaak binnen het  (materiële) toepassingsgebied van de Brussel IIbis-verordening valt. De Brussel IIbis-verordening is namelijk van toepassing op burgerlijke zaken betreffende de toekenning, de uitoefening, de delegatie en de gehele of gedeeltelijke ontneming van de ouderlijke verantwoordelijkheid (“het ouderlijk gezag”) (artikel 1, punt 1, sub b). Het gaat in deze zaak om een vader die de onmiddellijke terugkeer naar Zweden verzoekt van zijn kind, waarover hij met de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefent. Aangezien het voorwerp van het verzoek het ouderlijk gezag betreft, is de Brussel IIbis-verordening volgens het EU-Hof van toepassing.

Vervolgens onderzoekt het EU-Hof of de overdracht van het kind naar Finland kan worden aangemerkt als ‘kinderontvoering’ in de zin van artikel 2, punt 11 van de Brussel IIbis-verordening. Het EU-Hof oordeelt dat de moeder geen onrechtmatige gedraging heeft verricht door zich met haar kind te begeven naar een andere EU-lidstaat om daarmee te voldoen aan een overdrachtsbesluit dat zowel op de ouder als het kind betrekking heeft. Omdat de moeder geen onrechtmatige gedraging heeft verricht kan er volgens het EU-Hof ook geen sprake zijn van een onrechtmatige overbrenging of vasthouding van het kind (‘kinderontvoering’) in de zin van artikel 2, punt 11 van de Brussel IIbis-verordening. Het overdrachtsbesluit was namelijk bindend voor de ouder en het kind en de naleving van dat besluit moet volgens het EU-Hof worden beschouwd als een louter rechtsgevolg van dat besluit, dat de ouder niet kan worden toegerekend.

Het EU-Hof oordeelt daarom dat geen sprake kan zijn van kinderontvoering wanneer een ouder en een kind – zonder toestemming van de andere ouder met ouderlijk gezag – vrijwillig meewerken aan de tenuitvoerlegging van een voor hen bindend rechtsbesluit.

Het EU-Hof benadrukt echter dat de Zweedse rechter het overdrachtsbesluit van de moeder en het kind nietig heeft verklaard. Het verblijf van de moeder en het kind in Finland kan volgens het EU-Hof als een onrechtmatige gedraging van de moeder worden beschouwd indien de autoriteiten van de overdragende lidstaat (Zweden) – na de datum van de overdracht van de ouder en het kind – hebben besloten om hen terug te nemen op grond van artikel 29, lid 3 van de EU-Dublinverordening of die lidstaat heeft besloten om hen alsnog toestemming te geven om in de lidstaat te verblijven. In dergelijke gevallen kan de onrechtmatige gedraging van de moeder wel een onrechtmatige overbrenging of vasthouding van het kind (“kinderontvoering”) in de zin van artikel 2, punt 11 van de Brussel IIbis-verordening inhouden.

Meer informatie: