EU-Hof: Kosovo kan gelijk worden gesteld met een ‘derde land’ in de zin van de BEREC-verordening

Contentverzamelaar

EU-Hof: Kosovo kan gelijk worden gesteld met een ‘derde land’ in de zin van de BEREC-verordening

Kosovo kan gelijk worden gesteld met een ‘derde land’ in de zin van de verordening tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec, zonder dat daarmee het internationale recht wordt geschonden. Deze gelijkstelling laat de standpunten van de afzonderlijke lidstaten over de vraag of Kosovo de status van onafhankelijke staat heeft, onverlet. Dat is het antwoord van het EU-Hof in een hogere voorziening tegen het arrest van het EU-Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 januari 2023 in de zaak C-632/20 P, Spanje tegen Commissie.

Achtergrond

De zogenoemde Berec-verordening is de rechtsgrondslag voor het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (hierna: Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (hierna: Berec-Bureau).  

Artikel 35 van de Berec-verordening regelt de samenwerking van Berec en het Berec-Bureau met de nationale regelgevende instanties (hierna: NRI) van derde landen (niet-EU-lidstaten). Op de grondslag van deze bepaling heeft de Commissie bij besluit van 18 maart 2019 (hierna: het besluit) besloten dat de NRI van Kosovo kan deelnemen aan de raad van regulators en de werkgroepen van Berec, alsook aan de raad van bestuur van het Berec-Bureau.

Spanje verzocht bij het EU-Gerecht om nietigverklaring van het besluit, en was met name van mening dat de deelname van de NRI van Kosovo wordt uitgesloten door het feit dat sommige EU-lidstaten, waaronder Spanje, Kosovo niet als onafhankelijke staat hebben erkend en ook de EU geen standpunt over deze kwestie heeft ingenomen. Bovendien plaatste Spanje vraagtekens bij de bevoegdheid van de Commissie om eenzijdig over deze deelname te beslissen.  

Het EU-Gerecht heeft bij arrest van 23 september 2020 het beroep tot nietigverklaring van Spanje verworpen (T-370/19). In november 2020 heeft Spanje bij het EU-Hof een hogere voorziening ingesteld tegen dat arrest.

EU-Hof

Het begrip ‘derde land’ en Kosovo

Het EU-Gerecht had geoordeeld dat het begrip ‘derde land’ in de zin van artikel 35, lid 2, van de Berec-verordening niet hetzelfde is als dat van ‘derde staat’, maar een ruimere strekking heeft die verder gaat dan alleen soevereine staten. Het EU-Hof oordeelt dat het EU-Gerecht op dit punt blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De verschillende taalversies van het EU-Verdrag en het EU-Werkingsverdrag bieden geen steun voor de conclusie dat er een verschil in betekenis bestaat tussen ‘derde land’ en ‘derde staat’. Bovendien worden in verschillende taalversies van die verdragen en van de Berec-verordening alleen de woorden ‘derde staat’ gebruikt.

Onder verwijzing naar het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo, is het EU-Hof van oordeel dat Kosovo kan worden gelijkgesteld met een ‘derde land’ in de zin van artikel 35, lid 2 van de Berec-verordening, zonder dat daarmee het internationale recht wordt geschonden. Deze gelijkstelling laat volgens het EU-Hof de standpunten van de afzonderlijke lidstaten over de vraag of Kosovo de status van onafhankelijke staat heeft onverlet. Het EU-Gerecht heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting toen het concludeerde dat de Commissie Kosovo overeenkomstig de Berec-verordening mocht behandelen als een ‘derde land’.

Procedure voor deelname van NRI’s van derde landen aan BEREC

Spanje had voor het EU-Gerecht ook aangevoerd dat de Commissie was afgeweken van de vaste procedure voor de deelname van NRI’s van derde landen aan BEREC. Het EU-Gerecht was van oordeel dat noch de BEREC-verordening, noch enige andere EU-wetgeving, het BEREC-bureau of enige andere instantie uitdrukkelijk de bevoegdheid verleende om werkafspraken te maken die van toepassing zijn op de deelname van NRI’s van derde landen, en dat de Commissie dus op grond van artikel 17 van het EU-Verdrag (externe vertegenwoordiging van de EU door de Commissie) bevoegd was om eenzijdig werkafspraken te maken.

Volgens het EU-Hof heeft het EU-Gerecht ook op dit punt blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de bevoegdheid om werkafspraken te maken voor de deelneming van NRI’s uit derde landen bij BEREC en het BEREC-bureau berust. De uitlegging van het EU-Gerecht is niet verenigbaar met de onafhankelijkheid van BEREC en gaat voorbij aan de bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds de Commissie en anderzijds BEREC en het BEREC-bureau, waarbij de Commissie krachtens de BEREC-verordening slechts een controlerende taak heeft.

Het EU-Hof verklaart het besluit van de Commissie nietig, aangezien de Commissie niet bevoegd was om deze vast te stellen. Om de deelname van de NRI van Kosovo aan BEREC niet in gevaar te brengen, bepaalt het EU-Hof evenwel dat de gevolgen van het besluit worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van eventuele nieuwe werkafspraken tussen BEREC, het BEREC-bureau en de NRI van Kosovo.

Meer informatie: