EU-Hof laat ruimte voor Nederlandse exitheffing

Contentverzamelaar

EU-Hof laat ruimte voor Nederlandse exitheffing

Nederland mag een finale belastingheffing opleggen aan een onderneming die vertrekt naar een andere lidstaat. Daarbij hoeft geen rekening te worden gehouden met waardeveranderingen die intreden ná het vertrek. Wel moet uitstel van betaling van de belasting mogelijk zijn.. Ingeval van uitstel mag een lidstaat voorwaarden stellen, zoals een bankgarantie. Een regelingdie voor alle gevallen betaling van de belasting op het moment van vertrek voorschrijft, is niet toegestaan. Deze uitspraak van het EU-Hof, op verzoek van het Gerechtshof Amsterdam, maakt een einde aan een lange discussie tussen de Europese Commissie en de lidstaten.

Dit heeft het EU-Hof op 29 november 2011 beslist op prejudiciële vragen van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak C-371/10 (National Grid Indus). Dit is de eerste uitspraak van het EU-Hof over een langlopend verschil van mening tussen de Europese Commissie en een groot aantal lidstaten over de exitheffing. Er zullen nog meer uitspraken volgen, omdat de Commissie een aantal lidstaten heeft gedaagd voor het EU-Hof over deze kwestie (Nederland, Sanje, Portugal, Denemarken).

De exitheffing is een heffing in de vennootschapsbelasting die wordt opgelegd aan een onderneming die haar feitelijke zetel verplaatst naar een andere lidstaat. Op het moment van vertrek worden de winsten die in Nederland zijn ontstaan, maar die nog niet zijn gerealiseerd, belast (bijvoorbeeld goodwill).

De Commissie wilde dat de exitheffing (en de betaling daarvan) zou worden uitgesteld tot het moment van de realisatie van de winst ná vertrek. Lidstaten waren tegen uitstel, omdat dit leidt tot grote administratieve lasten (zowel voor de belastingdienst als voor ondernemingen) en tot risico’s voor de daadwerkelijke invordering van de belasting.

Het Hof kiest nu een middenweg tussen het standpunt van de Commissie en dat van de lidstaten.

Allereerst bepaalt het Hof dat de emigrerende onderneming een beroep kan doen op de vrijheid van vestiging. Daarmee verwerpt het Hof het verweer van de lidstaten dat was gebaseerd op het arrest Daily Mail.

Vervolgens oordeelt het Hof dat de exitheffing een belemmering vormt van de vrijheid van vestiging. Voor de beoordeling van de rechtvaardiging maakt het Hof onderscheid tussen de vaststelling van het bedrag van de heffing en de invordering daarvan.

Het bedrag van de heffing mag volgens het Hof definitief worden vastgesteld op het moment van vertrek. Lidstaten hoeven geen rekening te houden met de waardeveranderingen die intreden ná het vertrek. Ook niet als dit ongunstig voor de onderneming uitpakt.

Het is echter niet proportioneel om in alle gevallen ook de invordering op het moment van vertrek te eisen. In sommige gevallen is uitstel van de betaling een goed alternatief. Dit is bijvoorbeeld het geval als de vermogenssituatie eenvoudig is en dus de administratieve lasten van uitstel beperkt zijn.

Het Hof legt de bal bij de ondernemingen: ondernemingen moeten kunnen kiezen voor betaling van de belasting op moment van vertrek óf voor uitstel van betaling. Als ze kiezen voor uitstel moeten ze de administratieve lasten en de rente die gepaard gaat met het uitstel, op de koop toe nemen. In dat geval mag de lidstaat wel voorwaarden stellen, zoals een bankgarantie.

Volledig dossier op de site van het Hof