EU-Hof: Minimale dagelijkse rusttijd van toepassing per werknemer en niet per arbeidsovereenkomst

Contentverzamelaar

EU-Hof: Minimale dagelijkse rusttijd van toepassing per werknemer en niet per arbeidsovereenkomst

Wanneer een werknemer met dezelfde werkgever meerdere arbeidsovereenkomsten heeft gesloten is de minimale dagelijkse rusttijd uit de EU-Arbeidstijdenrichtlijn van toepassing op al deze overeenkomsten gezamenlijk en niet op elk van die overeenkomsten afzonderlijk. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van Roemeense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 maart 2021 in de zaak C-585/19, Academia de Studii Economice .

Achtergrond

In richtlijn 2003/86 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (hierna: EU-Arbeidstijdenrichtlijn) zijn voorschriften opgenomen die de duur van de werkdag beperken. Artikel 2, punten 1 en 2 van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn bepalen dat de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent als ‘arbeidstijd’ moet worden aangemerkt en dat de tijd die geen arbeidstijd is als ‘rusttijd’ moet worden aangemerkt. Op grond van artikel 3 van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn moeten alle werknemers in elk tijdvak van 24 uur tenminste een ‘rusttijd’ van 11 aaneengesloten uren hebben. De ‘arbeidstijd’ mag daarom maximaal 13 uur per dag bedragen.

In deze zaak heeft de Universiteit voor Economische Studies in Boekarest (Roemenië) (hierna: Universiteit) subsidies ontvangen van de Roemeense autoriteiten voor de uitvoering van een ontwikkelingsprogramma. De werknemers van het onderzoeksprogramma hadden meerdere arbeidsovereenkomsten met de Universiteit gesloten. Naast de werkzaamheden voor het onderzoeksprogramma werkten de deskundigen namelijk ook voor andere projecten en activiteiten van de Universiteit. De cumulatie van het aantal gewerkte uren in het kader van het onderzoeksprogramma, de andere projecten en de andere activiteiten overschreed in de periode van oktober 2012 tot januari 2013 het maximaal aantal uren dat per dag mag worden gewerkt.

Vanwege de overschrijding van het maximaal aantal uren dat per dag mag worden gewerkt heeft het Roemeense ministerie van Nationaal Onderwijs in juni 2018 verklaard dat de salariskosten van de werknemers van het onderzoeksprogramma niet subsidiabel zijn. ASE heeft bij de Roemeense rechter beroep ingesteld tegen dit besluit van het ministerie van Nationaal Onderwijs.

De Roemeense rechter vraagt aan het EU-Hof of, wanneer een werknemer meerdere arbeidsovereenkomsten met dezelfde werkgever heeft gesloten, de dagelijkse minimumrusttijd uit artikel 3 van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn van toepassing is op deze overeenkomsten in hun geheel, dan wel op elk van deze overeenkomsten afzonderlijk.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat bij de beantwoording van de vraag rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van artikel 3 EU-Arbeidstijdenrichtlijn, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn. Volgens het EU-Hof moet uit het gebruik van de woorden ‘alle werknemers’ uit artikel 3 EU-Arbeidstijdenrichtlijn worden afgeleid dat artikel 3 EU-Arbeidstijdenrichtlijn per werknemer moet worden toegepast in het geval er tussen een werkgever en een werknemer meerdere arbeidsovereenkomsten zijn gesloten.

Met betrekking tot de context van artikel 3 EU-Arbeidstijdenrichtlijn merkt het EU-Hof op dat uit artikel 2, punt 2 van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn volgt dat ‘rusttijd’ wordt gedefinieerd als de tijd die geen arbeidstijd is. Volgens het EU-Hof sluiten arbeidstijd en rusttijd elkaar dus uit. Indien de rusttijd bij elke arbeidsovereenkomst tussen dezelfde werkgever en werknemer in aanmerking moet worden genomen, zouden de uren die in het kader van één overeenkomst als rusttijd worden beschouwd, in het kader van een andere overeenkomst als arbeidstijd kunnen worden beschouwd. Eenzelfde tijdvak kan volgens het EU-Hof echter niet tegelijkertijd als arbeidstijd en rusttijd worden aangemerkt. De rusttijd is daarom van toepassing op het geheel van de arbeidsovereenkomsten tussen de werkgever en de werknemer en niet op elke arbeidsovereenkomst afzonderlijk.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de EU-Arbeidstijdenrichtlijn tot doel heeft om minimumvoorschriften vast te stellen om de levens- en arbeidsomstandigheden van werknemers te verbeteren. Indien artikel 3 van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn aldus zou worden uitgelegd dat de ‘rusttijd’ afzonderlijk van toepassing zou zijn op elke door de werknemer met zijn werkgever gesloten overeenkomst, zou afbreuk worden gedaan aan de waarborg van een betere bescherming van de werknemer. Door de cumulatie van de arbeidstijd - waarin afzonderlijk is voorzien in elke arbeidsovereenkomst -  zou het namelijk onmogelijk worden gemaakt om de rusttijd van elf aaneengesloten uren voor elk tijdvak van 24 uur te waarborgen. Die rusttijd wordt juist door de EU-wetgever beschouwd als een minimumperiode die noodzakelijk is om de werknemer in staat te stellen bij te komen van de vermoeidheid van het dagelijkse werk.

Op grond van het voorgaande oordeelt het EU-Hof dat de dagelijkse minimumrusttijd uit artikel 3 van de EU-Arbeidstijdenrichtlijn van toepassing is op alle arbeidsovereenkomsten gezamenlijk en niet op elke arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en werknemer afzonderlijk.

Meer informatie