EU-Hof: mogelijkheid om ander werk te verrichten tijdens oproepdienst vormt belangrijke aanwijzing dat periode van oproepdienst geen arbeidstijd kan zijn

Contentverzamelaar

EU-Hof: mogelijkheid om ander werk te verrichten tijdens oproepdienst vormt belangrijke aanwijzing dat periode van oproepdienst geen arbeidstijd kan zijn

Een door een werknemer te verrichten oproepdienst met permanente bereikbaarheid kan als arbeidstijd worden aangemerkt wanneer de werknemer door het geheel van verplichtingen tijdens de oproepdienst aanzienlijk wordt beperkt bij de invulling van zijn (vrije) tijd. De mogelijkheid om tijdens de oproepdienst als een zelfstandige of voor een andere werkgever te kunnen werken vormt een belangrijke aanwijzing dat de werknemer niet aanzienlijk wordt beperkt in zijn (vrije) tijd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Ierse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 11 november 2021 in de zaak C-214/20, MG tegen Dublin City Council .

Achtergrond

Het gaatin deze zaak om een geschil tussen MG en de Dublin City Council (Ierland). MG is op oproepbasis bij de Dublin City Council in dienst als brandweerman. Deze perioden van oproepdienst met permanente beschikbaarheid duren in beginsel 24 uur per dag en zeven dagen per week. MG is verplicht om deel te nemen aan 75 procent van de interventies van het brandweerkorps. Tijdens de perioden van oproepdienst hoeft hij niet op een bepaalde plaats te verblijven, maar moet hij wel binnen tien minuten op de brandweerkazerne kunnen zijn. Zijn werk als brandweerman belet MG niet om zijn zelfstandige activiteit als taxichauffeur uit te oefenen of voor een andere werkgever te werken.

MG heeft een klacht ingediend bij de Ierse commissie voor arbeidsrelaties, omdat hij van mening is dat de uren waarin hij oproepbaar is voor de Dublin City Council als ‘arbeidstijd’ in de zin van artikel 2, lid 1 van richtlijn 2003/88 moeten worden aangemerkt. Die commissie heeft de klacht afgewezen. MG heeft beroep ingesteld bij een Ierse arbeidsrechter.

Die rechter vraagt het EU-Hof verduidelijking over het begrip ‘arbeidstijd’ in het licht van het arrest van het EU-Hof in de zaak C-518/15 (Matzak). In dat arrest oordeelde het EU-Hof dat sprake is van ‘arbeidstijd’ in de omstandigheid dat de werknemer een beschikbaarheidsdienst verricht en verplicht is binnen acht minuten op zijn werkplek te arriveren, waardoor zijn mogelijkheden om andere (privé)-activiteiten te ondernemen zeer sterk worden beperkt.

De rechter stelde echter vast dat de situatie in deze zaak op twee punten verschilt van de situatie in de zaak Matzak. Ten eerste wordt MG niet verplicht om tijdens de oproepdienst op een bepaalde plek te verblijven. Daarnaast beschikt MG over de mogelijkheid om zijn werk als zelfstandig taxichauffeur uit te oefenen of voor een andere werkgever te werken. In die omstandigheden stelde de rechter prejudiciële vragen aan het EU-Hof.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in de eerste plaats in herinnering dat het begrip ‘arbeidstijd’ ook ziet op alle perioden van oproepdienst waarin de verplichtingen die de werknemer worden opgelegd van dien aard zijn dat zij een objectieve en aanzienlijke impact hebben op zijn mogelijkheden om tijdens de perioden van oproepdienst – waarin geen werkzaamheden van hem worden verlangd - zijn tijd vrij in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden ( C-580/19 ). Het staat volgens het EU-Hof aan de nationale rechter om op basis van de omstandigheden van het geval te beoordelen of sprake is van dergelijke verplichtingen ten aanzien van MG.

Het EU-Hof geeft de nationale rechter wel een aantal aanwijzingen mee die hij kan gebruiken bij die beoordeling. De aan MG geboden mogelijkheid om tijdens zijn perioden van oproepdienst een andere beroepsactiviteit uit te oefenen vormt volgens het EU-Hof een belangrijke aanwijzing dat de oproepdienst voor hem geen grote verplichtingen meebrengen die aanzienlijke gevolgen hebben voor het beheer van zijn (vrije) tijd. MG moet die andere beroepsactiviteit echter wel tijdens een aanzienlijk deel van de perioden van oproepdienst daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat MG tijdens de perioden van oproepdienst op geen enkel moment op een bepaalde plaats hoeft te verblijven en dat hij niet verplicht is om deel te nemen aan alle interventies van het brandweerkorps. Die omstandigheden kunnen objectieve elementen zijn op grond waarvan kan worden geoordeeld dat MG in staat is om tijdens de perioden van oproepdienst zijn andere beroepsactiviteit in overeenstemming met zijn eigen interesse uit te oefenen en daaraan een aanzienlijk deel van zijn tijd te besteden. Dat is echter anders indien de gemiddelde frequentie van de noodoproepen en de gemiddelde duur van de interventies MG verhinderen daadwerkelijk een beroepsactiviteit uit te oefenen die kan worden gecombineerd met het beroep van brandweerman.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Organisatie van de arbeidstijden
  • ECER-bericht – EU-Hof: thuiswachtdienst werknemer kan arbeidstijd zijn (22 februari 2018)
  • ECER-bericht – EU-Hof: oproepdienst die de werknemer aanzienlijk beperkt bij de invulling van zijn vrije tijd kan als arbeidstijd worden aangemerkt (12 maart 2021)