EU-Hof oordeelt over het stelsel van hogere bescherming tegen verwijdering op grond van de richtlijn langdurig ingezetenen

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over het stelsel van hogere bescherming tegen verwijdering op grond van de richtlijn langdurig ingezetenen

Een derdelander die de status van langdurige ingezetene in een lidstaat heeft verworven valt ook onder het stelsel van hogere bescherming tegen verwijdering wanneer hij in strijd met een inreisverbod op het grondgebied van een tweede lidstaat verblijft en bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat geen verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van de hoogste Finse bestuursrechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 14 maart 2024 in de zaak C-752/22, EP .

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om een geding tussen EP, een Russische staatsburger die in Estland de status van langdurig ingezetene heeft verworven, en de Finse immigratiedienst over de rechtmatigheid van het jegens EP genomen besluit tot verwijdering naar de Russische Federatie om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, dat gepaard ging met een inreisverbod voor het Schengengebied. Dit verbod is vervolgens beperkt tot het nationale grondgebied. De immigratiedienst heeft zijn besluit gebaseerd op de EU-Terugkeerrichtlijn .

EP is bij de Finse rechterlijke instanties opgekomen tegen het besluit van de Finse immigratiedienst. De procedure is uiteindelijk terechtgekomen bij de hoogste bestuursrechter in Finland (hierna: de verwijzende rechter). De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld en vraagt onder meer aan het EU-Hof of de Finse immigratiedienst gehouden was om de in artikel 22 lid 3 van de richtlijn langdurig ingezetenen genoemde maatregelen inzake verhoogde bescherming tegen verwijdering ten gunste van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen toe te passen. Daarbij merkt de verwijzende rechter op dat EP een verbod had gekregen om het Finse grondgebied binnen te komen en hij – in strijd met de bepalingen van de richtlijn langdurig ingezetenen - geen verblijfsvergunning in Finland had aangevraagd nadat hij dat land was binnengekomen met een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten die door een andere lidstaat (Estland) was afgegeven.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat het stelsel van hogere bescherming tegen verwijdering, waarin artikel 22 lid 3 van de richtlijn langdurig ingezetenen voorziet, van toepassing is op de onderhavige situatie.  Hoewel de bewoordingen van die bepaling slechts verwijzen naar de intrekking of het niet verlengen van een vergunning voor verblijf in een tweede lidstaat (in casu Finland), zijn die bewoordingen volgens het EU-Hof voldoende ruim om een situatie te omvatten waarin die lidstaat een besluit tot verwijdering van het grondgebied van de EU ten aanzien van een langdurig ingezeten onderdaan van een derde land vaststelt wanneer deze onderdaan van een derde land geen verblijfsvergunning op grond van de bepalingen van hoofdstuk III van de richtlijn langdurig ingezetenen heeft aangevraagd en dus niet over een dergelijke verblijfsvergunning beschikt. De Finse immigratiedienst had dus de in artikel 22 lid 3 van de richtlijn langdurig ingezetenen genoemde maatregelen inzake verhoogde bescherming tegen verwijdering moeten toepassen.

Verder stelt het EU-Hof vast dat artikel 12 lid 3 en artikel 22 lid 3 van de richtlijn langdurig ingezetenen niet uitdrukkelijk in het Finse recht zijn omgezet. Het EU-Hof oordeelt vervolgens dat deze bepalingen rechtstreekse werking kunnen hebben ten gunste van (de betrokken) derdelanders. Die bepalingen zijn namelijk onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig voor zover zij, zonder voorwaarden te stellen of de vaststelling van aanvullende maatregelen noodzakelijk te maken, de tweede lidstaat in ondubbelzinnige bewoordingen verplichten om te verzekeren dat de verschillende voorwaarden en waarborgen die deze bepalingen voor dergelijke derdelanders bevatten, worden nageleefd wanneer die lidstaat ten aanzien van een derdelander een besluit tot verwijdering om redenen van openbare orde en openbare veiligheid neemt. Particulieren kunnen zich daarom rechtstreeks op die bepalingen beroepen tegenover een lidstaat.

Meer informatie: