EU-Hof oordeelt over regels voor de toewijzing van zaken aan rechters
Nieuwsbericht | 17-03-2025
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 27 februari 2025 in de zaak C-16/24 Sinalov.
Deze zaak heeft betrekking op een strafzaak wegens belastingfraude. De zaak werd toegewezen aan rechter I. H., maar na nietigverklaring van een tussenvonnis en de ontbinding van de oorspronkelijke rechtbank, werd de zaak doorverwezen naar een andere rechter. Daar werd de zaak willekeurig toegewezen aan rechter H. K., die deze echter terugverwees naar I. H.
De terugverwijzing van de zaak leidde tot tuchtprocedures tegen beide rechters, omdat zij de reguliere toewijzingsprocedure zouden hebben geschonden. De Bulgaarse verwijzende rechter vraagt aan het EU-Hof of het vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters wordt geschonden wanneer de bevoegdheid om zaken toe te wijzen afhangt van een administratief verantwoordelijke en of tuchtprocedures gerechtvaardigd zijn in dit geval.
Het EU-Hof verduidelijkt dat het EU-rechtelijke beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming, gelezen in het licht van het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het EU-Handvest), vereist dat rechterlijke toetsing mogelijk is van de regelmatigheid van de toewijzing van zaken binnen rechterlijke instanties, om zo te kunnen bepalen of de rechtsprekende formatie waaraan een bepaalde zaak is toegewezen, een onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht vormt. Het EU-recht verzet zich er echter niet tegen dat een rechter een zaak moet ‘terugleggen’ bij de administratief verantwoordelijke van de rechtbank, wanneer de rechter twijfels heeft over de toewijzing van de zaak aan hem in het licht van de nationaal toepasselijke regels. De administratief verantwoordelijke kan dit vervolgens nagaan en al dan niet besluiten dat de zaak toch door die rechter behandeld dient te worden, zolang rechterlijke controle op deze toewijzing gewaarborgd is.
De tweede vraag, over mogelijke tuchtrechtelijke vervolging van rechters die zelf tot toewijzing overgaan, werd als niet-ontvankelijk verklaard. Deze vraag was niet relevant voor de bij de verwijzende rechter aanhangige strafzaak.