EU-Hof oordeelt over Roemeense wetgeving inzake de gerechtelijke inspectie

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over Roemeense wetgeving inzake de gerechtelijke inspectie

De Roemeense wetgeving heeft tot gevolg dat de gerechtelijk inspecteurs en de adjunct-hoofdinspecteur bij uitsluiting bevoegd zijn om een tuchtrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de hoofdinspecteur, dat hun loopbaan in grote mate afhangt van de beslissingen van de hoofdinspecteur en dat de ambtstermijn van de adjunct-hoofdinspecteur tegelijk met die van de hoofdinspecteur afloopt. Een dergelijke regeling kan er in de praktijk aan in de weg staan dat tegen de hoofdinspecteur daadwerkelijk een tuchtprocedure wordt ingesteld. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Roemeense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 11 mei 2023 in de zaak C-817/21, Inspecţia Judiciară.

Achtergrond

De gerechtelijke inspectie is de rechterlijke instantie die verantwoordelijk is voor het voeren van tuchtrechtelijk onderzoek en het inleiden van tuchtprocedures tegen rechters en aanklagers in Roemenië. Op grond van de Roemeense wet betreffende de hoge raad voor de magistratuur (hierna: de wet) is aan de hoofdinspecteur van de gerechtelijke inspectie de bevoegdheid verleend om regelgevende en individuele handelingen vast te stellen.

Die handelingen hebben met name betrekking op de organisatie van de gerechtelijke inspectie, de benoeming/selectie van de adjunct-hoofdinspecteur en de gerechtelijk inspecteurs, hun beoordeling en de uitvoering van hun werkzaamheden. De hoofdinspecteur benoemt de adjunct- hoofdinspecteur naar eigen goeddunken. De ambtstermijn van de adjunct-hoofdinspecteur is afhankelijk van die van de hoofdinspecteur en valt daarmee samen. Daarnaast zijn alle gerechtelijk inspecteurs ondergeschikt aan de hoofdinspecteur, waarbij de ontwikkeling van hun loopbaan van hem afhankelijk is. De adjunct-hoofdinspecteur en de gerechtelijk inspecteurs zijn op grond van de wet bij uitsluiting bevoegd om een tuchtrechtelijk onderzoek naar de hoofdinspecteur in te stellen.

De verwijzende rechter in deze zaak wenst van het EU-Hof te vernemen of het EU-recht zich, in het licht van de hierboven beschreven regels, verzet tegen een nationale regeling die de adjunct-hoofdinspecteur en de gerechtelijk inspecteurs verantwoordelijk maken voor het toezicht op het onderzoek van klachten over de hoofdinspecteur van de gerechtelijke inspectie.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt over het EU-rechtelijke vereiste van onafhankelijkheid van rechterlijke instanties die zich kunnen uitspreken over vragen die verband houden met de toepassing of de uitlegging van het EU-recht. In die context brengt het EU-Hof in herinnering dat dit vereiste impliceert dat een tuchtregeling voor rechters de noodzakelijke waarborgen moet bieden om elk gevaar uit te sluiten dat die regeling wordt gebruikt als systeem om politiek toezicht te houden op de inhoud van rechterlijke beslissingen.

Het vereiste van onafhankelijkheid geldt volgens het EU-Hof niet alleen voor de regels inzake de procedure voor benoeming in leidinggevende functies binnen een orgaan dat belast is met tuchtonderzoeken en tuchtprocedures, maar meer in het algemeen ook voor alle regels die de organisatie en de werking van dat orgaan betreffen. Laatstgenoemde regels kunnen in het algemeen de werkzaamheden van dat orgaan rechtstreeks beïnvloeden en dus tuchtmaatregelen voorkomen of juist in de hand werken die beogen of erin resulteren dat druk wordt uitgeoefend op degenen die tot taak hebben om recht te spreken, of dat politieke controle op hun werkzaamheden wordt uitgeoefend.

De concentratie van belangrijke bevoegdheden in handen van de directeur van een orgaan dat belast is met tuchtonderzoeken en tuchtprocedures (zoals de hoofdinspecteur) biedt die directeur in de praktijk een ruime discretionaire bevoegdheid bij het instellen van tuchtprocedures tegen rechters. Die ruime discretionaire bevoegdheid kan het hem in de praktijk dus gemakkelijker maken om de tuchtregeling voor rechters te gebruiken om hun werkzaamheden te beïnvloeden.

Een regeling die de directeur van dit orgaan bevoegdheden verleent zoals die welke in deze zaak aan de hoofdinspecteur zijn toegekend, kan bij de rechtszoekenden legitieme twijfel doen ontstaan over het gebruik van de bevoegdheden en functies van dit orgaan als instrument om druk of politieke controle uit te oefenen op de rechterlijke activiteit. Het staat volgens het EU-Hof uiteindelijk aan de verwijzende rechter om zich na het verrichten van de vereiste beoordelingen hierover uit te spreken. Het EU-Hof brengt een aantal elementen naar voren die in zekere mate relevant zijn voor het door de verwijzende rechter te verrichten onderzoek:

  • Een tuchtprocedure om misbruik door de hoofdinspecteur te bestraffen kan alleen worden ingesteld door een inspecteur wiens loopbaan grotendeels afhangt van de beslissingen van de hoofdinspecteur en die moet handelen binnen de kaders die door de hoofdinspecteur zijn vastgesteld. Daarnaast kunnen beslissingen met betrekking tot de hoofdinspecteur worden herzien door de adjunct-hoofdinspecteur, die door de hoofdinspecteur is benoemd en wiens ambtstermijn tegelijk met die van de hoofdinspecteur afloopt. Volgens het EU-Hof lijkt een dergelijke tuchtregeling er in de praktijk aan in de weg te staan dat tegen de hoofdinspecteur daadwerkelijk een tuchtprocedure wordt ingesteld;
  • De bevoegdheden van de hoofdinspecteur zijn versterkt in de meer algemene context van hervormingen van de organisatie van de Roemeense rechterlijke macht. Die hervormingen hebben tot doel of tot gevolg dat de waarborgen voor de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de Roemeense rechters worden beperkt;
  • De concrete modaliteiten voor de benoeming van de hoofdinspecteur kunnen een zeker belang hebben, indien die erop wijzen dat deze persoon nauwe banden heeft met de uitvoerende of wetgevende macht;
  • Tenslotte moet rekening worden gehouden met de concrete handelswijze van de hoofdinspecteur bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. 

Meer informatie: