EU-Hof oordeelt over tijdelijk verbod om openbaar ambt uit te oefenen bij belangenconflict

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over tijdelijk verbod om openbaar ambt uit te oefenen bij belangenconflict

Het EU-recht verzet zich niet tegen een nationale regeling op grond waarvan iemand ten aanzien van wie een belangenconflict is gebleken in de uitoefening van een gekozen openbaar ambt, een verbod krijgt opgelegd om gedurende een vooraf bepaalde periode van drie jaar enig gekozen openbaar ambt uit te oefenen. De betrokkene moet wel het beoordelingsrapport kunnen betwisten waarin de constatering van een belangenconflict is gedaan. Ook moet de betrokkene de op basis van dat rapport opgelegde sanctie, en met name de evenredigheid daarvan, kunnen betwisten. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Roemeense rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 4 mei 2023 in de zaak C-40/21, Agenția Națională de Integritate.

Achtergrond

In 2016 is T.A.C. gekozen tot burgemeester van een gemeente in Roemenië. In een rapport uit 2019 stelde het Roemeense agentschap voor integriteit vast dat hij de regels inzake belangenconflicten op administratief gebied niet in acht had genomen. Indien dat rapport definitief zou worden, zou zijn ambtstermijn van rechtswege eindigen en zou het hem bijkomend worden verboden om gedurende drie jaar gekozen openbare ambten te bekleden.

T.A.C. heeft bij de Roemeense rechter beroep tot nietigverklaring van dit rapport ingesteld. Daarbij heeft hij aangevoerd dat het EU-recht zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan het verbod automatisch wordt opgelegd aan een persoon die wordt geacht te hebben gehandeld in een situatie waarin een belangenconflict voorhanden was, zonder dat dit verbod kan worden aangepast aan de ernst van de gepleegde inbreuk.

De procedure is uiteindelijk terechtgekomen bij de verwijzende rechter. Die rechter wil van het EU-Hof weten of het verbod verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel inzake straffen (artikel 49, lid 3, EU-Handvest), het recht op arbeid (artikel 15, lid 1, EU-Handvest) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op toegang tot een onpartijdig gerecht (artikel 47 EU-Handvest).

EU-Hof

Het evenredigheidsbeginsel inzake straffen

Het EU-Hof oordeelt dat artikel 49, lid 3, van het EU-Handvest in deze zaak niet van toepassing is, aangezien het verbod volgens het EU-Hof niet strafrechtelijk van aard is. Het EU-Hof toetst daarbij aan de drie criteria uit haar rechtspraak die relevant zijn om te bepalen of een sanctie van strafrechtelijke aard is. Het verbod voldoet volgens het EU-Hof aan geen enkel criterium.  

De Roemeense wet waarin het verbod is opgenomen brengt volgens het EU-Hof het EU-recht ten uitvoer, aangezien die regeling gericht is op het tweede ijkpunt in de bijlage bij EU-beschikking 2006/928. Omdat die wet het EU-recht ten uitvoer brengt, moet die wet in overeenstemming zijn met het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel.

Het EU-Hof oordeelt dat het verbod in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, mits de toepassing van dit verbod met inaanmerkingneming van alle relevante omstandigheden leidt tot het opleggen van een sanctie die evenredig is aan de ernst van de bestrafte inbreuk. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de doelstelling om de integriteit en de transparantie in de uitoefening van openbare functies en ambten te waarborgen en institutionele corruptie te voorkomen. De sanctie zou niet evenredig zijn aan de ernst van de bestrafte inbreuk wanneer bij wijze van uitzondering de vastgestelde onrechtmatige gedraging vanuit het oogpunt van de in de vorige zin bedoelde doelstelling niet ernstig is, terwijl de gevolgen van deze maatregel voor de persoonlijke, professionele en economische omstandigheden van de betrokkene bijzonder ingrijpend zijn.

Het recht op arbeid

Het EU-Hof oordeelt dat het in het EU-Handvest vastgelegde recht op arbeid (artikel 15, lid 1, EU-Handvest) een ruime werkingssfeer heeft, maar niet het recht omvat om gedurende een bepaalde tijd een gekozen ambt op grond van een democratisch verkiezingsproces te vervullen. Daarbij merkt het EU-Hof op dat het de lidstaten wel vrijstaat om een gunstigere beschermingsnorm toe te passen voor het in hun grondwet erkende recht op arbeid en de vrije uitoefening van het beroep. Het beschermingsniveau mag echter niet afdoen aan het beschermingsniveau van het EU-Handvest, zoals uitgelegd door het EU-Hof.

Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een onpartijdig gerecht

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat artikel 47 van het EU-Handvest zich niet verzet tegen het verbod, mits de betrokkene daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om de rechtmatigheid te betwisten van het rapport waarin een belangenconflict is vastgesteld. De betrokkene moet ook over de mogelijkheid beschikken om de op basis van dat rapport opgelegde sanctie te betwisten, en moet daarbij ook de evenredigheid van die sanctie aan de orde kunnen stellen.

In het kader van de toetsing van het beoordelingsrapport is de rechter bevoegd om alle relevante juridische en feitelijke vragen te onderzoeken en als resultaat van dat onderzoek het bestaan van een belangenconflict te bevestigen of te ontkrachten. Bovendien moet de rechter het beoordelingsrapport nietig verklaren indien hij tot het oordeel komt dat het onrechtmatig is. Daarnaast moet hij ook de op grond van dat rapport getroffen maatregelen – de beëindiging van de ambtstermijn en het verbod op de uitoefening van gekozen openbare ambten – ongeldig kunnen verklaren. Tenslotte moet die rechter nagaan of is voldaan aan de EU-rechtelijke eis om een evenredige sanctie op te leggen.