EU-Hof: publicatie van video-opname van politieagenten kan verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden zijn.
Nieuwsbericht | 01-03-2019
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 14 februari 2019 in de zaak C-345/17.
Aanleiding van deze zaak is het geschil tussen Sergejs Buivids en de Letse dienst gegevensbescherming. Buivids heeft op een Lets politiebureau politieagenten en hun werkzaamheden gefilmd. Biuvids heeft deze video gemaakt terwijl hij een verklaring aflegde wegens het begaan van een overtreding. Vervolgens heeft hij de video op YouTube gepubliceerd, zonder de agenten te hierover te informeren. Als gevolg hiervan heeft de Letse dienst gegevensbescherming Buivids verzocht de video van YouTube te verwijderen, omdat de plaatsing ervan niet in overeenstemming zou zijn met Letse wet op de bescherming van persoonsgegevens. Deze wet implementeert de databeschermingsrichtlijn (richtlijn 95/46/EG). Biuvids is het niet eens met deze beslissing en klaagt hierover bij de Letse nationale rechter. De rechter stelt in deze zaak vervolgens twee prejudiciële vragen aan het EU-Hof over de uitleg van de Databeschermingsrichtlijn.
Werkingssfeer databeschermingsrichtlijn
Ten eerste vraagt de Letse nationale rechter aan het EU-Hof of bovenstaande situatie binnen de werkingssfeer van de databeschermingsrichtlijn valt. Op grond van artikel 3 van die richtlijn is deze van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Van belang voor de werkingssfeer is dus in de eerste plaats of sprake is van ‘persoonsgegevens’. Het EU-Hof brengt in herinnering dat een door een camera vastgelegde afbeelding van een persoon een ‘persoonsgegeven’ in de zin van de databeschermingsrichtlijn is, voor zover de persoon hierdoor kan worden geïdentificeerd. In de video-opname van Buivids kunnen de politieagenten geïdentificeerd worden, waardoor sprake is van persoonsgegevens. Het feit dat de informatie een professionele context heeft, doet niet af aan de kwalificatie van ‘persoonsgegeven’. In de tweede plaats is vereist dat het gaat om ‘verwerking’ van deze persoonsgegevens. Volgens de rechtspraak zijn video-opnamen van mensen die doorlopend worden vastgelegd een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Ook het plaatsen van persoonsgegevens op een website is een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. De video-opname van Buivids, die persoonsgegevens bevat en op een website is gepubliceerd waarop gebruikers video’s kunnen plaatsen, bekijken en delen, is daarom een verwerking van persoonsgegevens.
Tot slot is het EU-Hof van mening dat de betrokken publicatie van de video niet onder de uitzonderingen voor activiteiten van de staat inzake openbare veiligheid, defensie, de veiligheid of op strafrechtelijk valt. Noch betreft de publicatie een verwerking met een uitsluitend persoonlijk of huishoudelijke doel.
Verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden
De tweede vraag was of in casu sprake is van de werking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden in de zin van artikel 9 van de databeschermingsrichtlijn. Dat artikel bevat voor die doeleinden een uitzondering , voor zover nodig om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting. Het EU-Hof herinnert eraan dat ‘journalistieke activiteiten’ de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën tot doel hebben, ongeacht het overdrachtsmedium. Hoewel het aan de nationale rechter is te toetsen of hiervan sprake is, geeft het EU-Hof wel een aantal aanknopingspunten voor de uitleg door de rechter. Zo sluit de omstandigheid dat Biuvids geen professioneel journalist is, niet uit dat hij journalistieke activiteiten ontplooit. Ook is het overdrachtsmedium niet van belang. Daarnaast kan de nationale rechter meenemen dat de betrokken video volgens Biuvids op YouTube is gepubliceerd om de aandacht van de bevolking te vestigen op vermeende onregelmatige praktijken van de politie. De vaststelling van dergelijke onregelmatige praktijken zijn echter geen voorwaarde voor journalistieke activiteiten.
Ook indien sprake is van journalistieke activiteiten, dan mogen de uitzonderingen op de databeschermingsrichtlijn alleen worden toegepast wanneer die noodzakelijk zijn om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met de vrijheid van meningsuiting te verzoenen. Om dit evenwicht te waarborgen kan met verschillende factoren rekening worden gehouden, zoals de bijdrage aan een debat van openbaar belang, de bekendheid van de betrokken persoon, het onderwerp van het bericht, het eerdere gedrag van de betrokken persoon, de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie, de wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen en de waarachtigheid ervan. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat de voor de verwerking verantwoordelijke maatregelen kan nemen waarmee de inmenging in het recht op de persoonlijke levenssfeer kan worden afgezwakt. Het is aan de nationale rechter om deze afweging te maken, aldus het EU-Hof.