EU-Hof: rechterlijke controle in mededingingszaken is EVRM-proof

Contentverzamelaar

EU-Hof: rechterlijke controle in mededingingszaken is EVRM-proof

De controle die het Gerecht van de Europese Unie toepast op besluiten van de Europese Commissie in mededingingszaken is in overeenstemming met het Handvest van de Grondrechten van de EU. Dit principiële standpunt kan worden gezien als het antwoord van het EU-Hof op de commotie die was ontstaan als gevolg van de uitspraak van het Mensenrechtenhof Straatsburg in de zaak Menarini.

Het EU-Hof komt tot zijn standpunt in zijn arresten van 8 december 2011 in de hoger beroepsprocedures die door de ondernemingen Chalkor (zaak C-386/10) en KME (zaken C‑272/09 P en C-389/10 P) waren ingesteld tegen eerdere uitspraken van het Gerecht van de EU. De ondernemingen in kwestie waren beboet wegens kartelvorming op de markt voor industriële koperen leidingbuizen. Zij stelden voor het EU-Hof dat het Gerecht hun recht op daadwerkelijke rechtsbescherming had geschonden, door de boetebesluiten van de Commissie onvoldoende te toetsen.

Soortgelijke verwijten waren aan de orde in de zaak Menarini, waarover het Mensenrechtenhof te Straatsburg op 27 september 2011 uitspraak deed. In dat arrest oordeelde het Mensenrechtenhof dat de Italiaanse rechter een volledige beoordeling moet verrichten in beroepen tegen boetebesluiten van Italiaanse mededingsautoriteiten. Dit omdat de boete door de zwaarte ervan in wezen neerkwam op een strafsanctie, waarvoor artikel 6 EVRM een volledige beoordeling eist. Het Mensenrechtenhof kwam overigens tot de conclusie dat die volledige beoordeling inderdaad had plaats gevonden.

Naar aanleiding van deze uitspraak is discussie ontstaan over de EVRM-conformiteit van het EU-systeem van rechterlijke controle op mededingingsbesluiten van de Europese Commissie. Temeer omdat EU-rechters regelmatig verwijzen naar de complexe economische beoordelingen die de Commissie moet maken en de terughoudende rol van de rechter daarin.

In de zaken Chalkor en KME gaat de Tweede Kamer van het EU-Hof in gelijkluidende algemene en principiële overwegingen in op de volledigheid van de rechterlijke controle op mededingingsbesluiten, zoals geëist door artikel 6 EVRM en artikel 47 Handvest Grondrechten. Het Hof overweegt daarbij in de punten 52 tot en met 67 als volgt.

•    Het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming vormt een algemeen beginsel van Unierecht, dat thans is neergelegd in artikel 47 van het Handvest.

•    Het rechterlijk toezicht op beslissingen van de instellingen is opgezet bij de oprichtingsverdragen. Naast het wettigheidstoezicht, dat thans in artikel 263 VWEU is neergelegd, is een toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht voorzien voor de door verordeningen bepaalde sancties.

•    Met betrekking tot het wettigheidstoezicht heeft het Hof geoordeeld dat de Commissie in economisch ingewikkelde kwesties weliswaar een beoordelingsmarge heeft, maar dat dit niet wegneemt dat de Unierechter de interpretatie van de Commissie van economische gegevens mag toetsen. Met name dient de Unierechter immers niet enkel de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen, en de betrouwbaarheid en samenhang ervan, te onderzoeken, maar moet hij ook nagaan of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen onderbouwen.

•    Met betrekking tot de sanctie voor inbreuken op het mededingingsrecht bepaalt artikel 15, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 17 dat bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete niet alleen rekening wordt gehouden met de zwaarte, maar ook met de duur van de inbreuk. Diezelfde tekst is te vinden in artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003.

•    Het is vaste rechtspraak dat voor de vaststelling van de hoogte van de geldboeten rekening moet worden gehouden met de duur van de inbreuken en met alle factoren die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zwaarte ervan, zoals het gedrag van elk van de ondernemingen, de rol die elk van hen heeft gespeeld om te komen tot de onderling afgestemde feitelijke gedragingen, de winst die zij uit deze gedragingen hebben kunnen behalen, hun omvang, de waarde van de betrokken goederen en het gevaar dat dergelijke inbreuken opleveren voor de Europese Gemeenschap.

•    Daarbij moet ook rekening worden gehouden met objectieve factoren zoals de inhoud en de duur van de mededingingsverstorende gedragingen, het aantal en de intensiteit daarvan, de grootte van de betrokken markt en de schade die de economische openbare orde heeft geleden. Bij het onderzoek moet ook rekening worden gehouden met de relatieve grootte en het marktaandeel van de verantwoordelijke ondernemingen, en met een eventuele recidive.

•    Door dat grote aantal factoren dient de Commissie een grondig onderzoek van de omstandigheden van de inbreuk te verrichten.

•    Met het oog op transparantie heeft de Commissie richtsnoeren vastgesteld. Daarin geeft zij te kennen op welke basis zij een bepaalde omstandigheid van de inbreuk in aanmerking zal nemen en welke gevolgen daaraan zullen kunnen worden verbonden voor de hoogte van de geldboete.

•    Deze richtsnoeren vormen een gedragsregel voor de te volgen praktijk waarvan de administratie in een concreet geval niet mag afwijken zonder redenen te geven die verenigbaar zijn met het beginsel van gelijke behandeling. Zij beschrijven enkel de wijze waarop de Commissie de inbreuk onderzoekt en de criteria die de Commissie zichzelf verplicht in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de geldboete.

•     Gemeenschapshandelingen moeten worden gemotiveerd. In casu is die verplichting van bijzonder belang. Het staat aan de Commissie haar beslissing te motiveren en met name uiteen te zetten hoe zij de in aanmerking genomen factoren heeft gewogen en beoordeeld. De rechter moet ambtshalve nagaan of een motivering aanwezig is.

•    Bovendien staat het aan de Unierechter het hem toevertrouwde wettigheidstoezicht uit te oefenen op basis van de gegevens die de verzoeker ter onderbouwing van de aangevoerde middelen voorlegt. Bij dat toezicht kan de rechter zich niet verlaten op de beoordelingsmarge waarover de Commissie beschikt, noch met betrekking tot de keuze van de factoren die bij de toepassing van de in de richtsnoeren vermelde criteria in aanmerking worden genomen, noch met betrekking tot de beoordeling van deze factoren, om af te zien van een grondig toezicht in rechte en in feite.

•    Het wettigheidstoezicht wordt aangevuld door de toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht die de Unierechter bij artikel 17 van verordening nr. 17 werd verleend en die thans is neergelegd in artikel 31 van verordening nr. 1/2003, overeenkomstig artikel 261 VWEU. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op de sanctie is de rechter op basis van zijn volledige rechtsmacht bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom in te trekken, te verminderen of te vermeerderen.

•    Het Hof benadrukt dat de uitoefening van de volledige rechtsmacht niet neerkomt op een ambtshalve toezicht. Voorts zij eraan herinnerd dat de procedure voor de Unierechters op tegenspraak wordt gevoerd. Met uitzondering van de middelen van openbare orde die de rechter ambtshalve moet opwerpen, zoals de omstandigheid dat de betrokken beslissing niet is gemotiveerd, staat het aan de verzoeker middelen tegen deze beslissing aan te voeren en bewijs te leveren ter onderbouwing van deze middelen.

•    Dat procedurevoorschrift is niet in strijd met de regel dat het bij inbreuken op de mededingingsregels aan de Commissie staat de door haar vastgestelde inbreuken te bewijzen en de elementen aan te dragen die rechtens afdoende bewijzen dat de feiten die een inbreuk vormen, bestaan. Aan een verzoeker wordt in het kader van een beroep in rechte namelijk gevraagd de bestreden elementen van de betrokken beslissing te identificeren, grieven daarover te formuleren en bewijs te leveren, dat uit ernstige aanwijzingen kan bestaan, om aan te tonen dat zijn grieven gegrond zijn.

•    Dat geen ambtshalve toezicht op de gehele bestreden beslissing wordt uitgeoefend, is niet in strijd met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming. Om dit beginsel in acht te nemen, is het niet noodzakelijk dat het Gerecht, dat uiteraard de aangevoerde middelen moet beantwoorden en een toezicht in rechte en in feite moet uitoefenen, verplicht is het dossier ambtshalve volledig opnieuw te onderzoeken.

•    Het in de Verdragen bepaalde toezicht houdt dus in dat de Unierechter een toezicht in feite en in rechte uitoefent en dat hij het bewijs kan beoordelen, de betrokken beslissing kan nietig verklaren en de hoogte van de geldboeten kan wijzigen. Het in artikel 263 VWEU neergelegde wettigheidstoezicht, aangevuld met de in artikel 31 van verordening nr. 1/2003 neergelegde toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht ter zake van de hoogte van de geldboete, is bijgevolg niet in strijd met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming dat in artikel 47 van het Handvest is verankerd.

Arrest in de zaak Chalkor

Arrest in de zaak KME

Arrest in de zaak KME II

Arrest van het EHRM in de zaak Menarini