EU-Hof: Reistijd kan werktijd zijn

Contentverzamelaar

EU-Hof: Reistijd kan werktijd zijn

De reistijd van een werknemer zonder vaste of gebruikelijke werkplek aan het begin en eind van de dag, dient als werktijd te worden beschouwd. Dat antwoordt het EU-Hof op vragen van een Spaanse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 10 september 2015 in de zaak C-266/14, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (CC.OO.) tegen Tyco Integrated Security SL, Tyco Integrated Fire & Security Corporation Servicios SA

In deze prejudiciële procedure stond de invulling van het begrip ‘arbeidstijd’ in de zin van Richtlijn 2003/88/EG centraal. De vraag werd gesteld naar aanleiding van een zaak tussen Comisiones Obreras, de grootste Spaanse vakbond, en Tyco Integrated Security, een bedrijf dat veiligheidssystemen installeert. De technici werkzaam bij Tyco verzorgen de installaties en het onderhoud in een bepaalde regio die aan hen wordt toegewezen. Zij hebben een voertuig van het bedrijf waarin zij elke dag vanuit huis naar de eerste klant toerijden en aan het eind van de dag vanaf de laatste klant naar huis terugkeren. Tyco beschouwde de tijd voor en na de laatste afspraak van de werknemer niet als werktijd, ondanks dat de afstanden van en naar huis soms meer dan 100 kilometer zijn en het afleggen daarvan tot drie uur lang kan duren. De vakbond betoogde dat deze tijd als arbeidstijd beschouwd moest worden. De Spaanse rechter vroeg naar aanleiding van deze zaak het EU-Hof om nadere uitleg van de arbeidstijdenrichtlijn.

De arbeidstijdenrichtlijn

Het EU-Hof benadrukt dat het doel van de richtlijn is om minimumeisen vast te leggen die de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders verbeteren. Dit doel dient vooral bereikt te worden door grenzen aan te geven voor de bepalingen in nationaal recht, vooral bepalingen die de arbeidstijd betreffen. Deze harmonisatie is bedoeld om een betere bescherming te bieden voor de veiligheid en gezondheid van de arbeiders door minimale rusttijden voor hen te waarborgen.

De arbeidstijdrichtlijn definieert arbeidstijd in artikel 2, eerste lid, als ‘de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken’. De tijd die buiten deze definitie valt, wordt ingevolge artikel 2, tweede lid, als ‘rusttijd’ beschouwd. Het EU-Hof benadrukt in deze zaak dat er geen sprake kan zijn van een tussencategorie en dat afwijken van artikel 2 van de arbeidstijdenrichtlijn niet mogelijk is.

De beoordeling van het EU-Hof

In de uitspraak wordt verwezen naar het feit dat de situatie bij Tyco anders is geweest. Voorheen bestonden er regionale kantoren. Werknemers meldden zich elke dag op een regionaal kantoor, om vervolgens vanuit daar richting de eerste klant te vertrekken. Na hun laatste klant keerden zij terug naar het kantoor. Toentertijd werd de reistijd naar de eerste klant en vanaf de laatste klant wel als arbeidstijd beschouwd. Bij de opheffing van de regionale kantoren is dit veranderd.

Het Hof verwijst naar deze oude situatie om te verduidelijken dat de reis naar en van de klanten een noodzakelijk onderdeel is van de activiteiten en verplichtingen van de werknemers. De situatie is veranderd, maar het karakter van de reis niet. Doordat het reizen voor een werknemer zonder vaste of gebruikelijke werkplek een integraal onderdeel van zijn of haar werk is, kan de werkplek van hen niet beperkt worden tot de fysieke plek waar zij arbeid leveren bij een klant. Bovendien kan de werknemer tijdens de reis instructies ontvangen van de werkgever; hij of zij kan de bestellingen van de klanten veranderen of afspraken herroepen of toevoegen. Het zijn deze feiten die het EU-Hof betrekt in de uitspraak om tot de conclusie te komen dat de reistijd van de werknemers van Tyco valt onder de definitie van arbeidstijd als in artikel 2, eerste lid, van de arbeidstijdenrichtlijn.

Meer algemeen stelt het EU-Hof dat de reistijd van of naar een klant van een werknemer zonder een vaste werkplek beschouwd moet worden als arbeidstijd in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2003/88/EG, indien de werknemer zijn of haar verplichtingen naar de werkgever toe uitvoert gedurende deze reis. Een ander oordeel zou leiden tot een situatie in strijd met het doel van de richtlijn, welke de veiligheid en gezondheid van de werknemers beschermt door –onder andere – een noodzakelijke minimum rusttijd te garanderen.