EU-Hof: Tenuitvoerlegging EAB kan niet worden geweigerd vanwege mogelijke schending van het recht op een nieuw proces in de zin van richtlijn 2016/343

Contentverzamelaar

EU-Hof: Tenuitvoerlegging EAB kan niet worden geweigerd vanwege mogelijke schending van het recht op een nieuw proces in de zin van richtlijn 2016/343

Een rechter mag de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat is uitgevaardigd ter uitvoering van een opgelegde straf of maatregel ten aanzien van een bij verstek veroordeelde persoon, niet weigeren om de enkele reden dat er geen zekerheid kan worden geboden dat na de overlevering het recht op een nieuw proces in de zin van richtlijn 2016/343 zal worden geëerbiedigd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 december 2020 in de zaak C-416/20 PPU (Generalstaatsanwaltschaft Hamburg).

Achtergrond

De Roemeen TR is bij verstek in twee afzonderlijke strafprocedures in Roemenië veroordeeld tot gevangenisstraffen. TR was echter wel op de hoogte van tenminste één van de procedures en werd daar ook vertegenwoordigd door een advocaat. Voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen hebben de Roemeense autoriteiten twee Europese aanhoudingsbevelen (hierna: EAB) uitgevaardigd.

Bij beslissing van 28 mei 2020 heeft een Duitse rechter toegestaan dat TR – die naar Duitsland was gevlucht – ter uitvoering van de twee EAB’s aan Roemenië werd overgeleverd. TR maakt bezwaar tegen zijn uitlevering. Hij stelt dat zijn overlevering aan Roemenië onrechtmatig is omdat de Roemeense autoriteiten geen waarborgen hebben gegeven met betrekking tot zijn recht op heropening van de betrokken strafrechtelijke procedures. Hij geeft aan dat een dergelijk gebrek aan waarborgen volgens hem onverenigbaar is met het recht op een nieuw proces zoals omschreven in de
artikelen 8 en 9 van richtlijn 2016/343 .

Daarop heeft de Duitse rechter de behandeling van de zaak geschorst en het EU-Hof verzocht via de spoedprocedure (PPU) de volgende vraag te beantwoorden: Moeten bij beslissingen tot uitlevering met het oog op strafvervolging van een bij verstek veroordeelde persoon de bepalingen van richtlijn 2016/343, in het bijzonder de artikelen 8 en 9 over het recht op een nieuw proces, zo worden uitgelegd dat de toelaatbaarheid van de uitlevering – met name in een zogenoemde vluchtsituatie – afhangt van de nakoming van de in de richtlijn gestelde voorwaarden door de verzoekende lidstaat?

EU-Hof  

Volgens het EU-Hof moet de gestelde vraag zo worden begrepen dat de rechter wenst te vernemen of artikel 4 bis van het Kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen lidstaten (hierna: het Kaderbesluit) zo moet worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van een EAB mag weigeren alleen omdat de uitvoerende autoriteit niet de zekerheid heeft dat bij overlevering aan de uitvaardigende lidstaat het recht op een nieuw proces zoals omschreven in de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2016/343 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (hierna: de Richtlijn) zal worden geëerbiedigd.

Volgens het EU-Hof biedt artikel 4 bis, lid 1, van het Kaderbesluit, een weigeringsgrond voor de tenuitvoerlegging van een EAB, welke betrekking heeft op de overlevering van een persoon die bij verstek is veroordeeld, tenzij aan de onder respectievelijk a) tot en met d) van die bepaling genoemde voorwaarden is voldaan. De uitvoerende rechter moet een dergelijk EAB ten uitvoer leggen zodra is bevestigd dat aan een van deze voorwaarden is voldaan.

Wanneer dat het geval is, kan een eventuele onverenigbaarheid van het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat met de bepalingen van Richtlijn 2016/343 geen grond vormen om de tenuitvoerlegging van het EAB alsnog te weigeren. Anders leidt dat tot een omzeiling van het systeem dat is ingesteld bij het Kaderbesluit, waarin de gronden om een dergelijk bevel niet ten uitvoer te leggen uitputtend worden opgesomd. Dit geldt des te meer omdat de Richtlijn geen bepalingen bevat die van toepassing zijn op de uitvaardiging en de tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen.

Het EU-Hof concludeert dat artikel 4 bis van Kaderbesluit 2002/584 zo moet worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van een EAB dat is uitgevaardigd met het oog op de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel, in het geval de betrokkene heeft verhinderd dat hij in persoon zou worden gedagvaard en als gevolg van zijn vlucht naar de uitvoerende lidstaat niet in persoon op het proces is verschenen, niet mag weigeren alleen omdat zij niet de zekerheid heeft dat bij overlevering aan de uitvaardigende lidstaat het recht op een nieuw proces zoals omschreven in de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2016/343 zal worden geëerbiedigd.

Meer informatie

ECER-dossier : Europees aanhoudingsbevel
ECER-dossier : Recht om op de terechtzitting aanwezig te zijn en het onschuldvermoeden
ECER–bericht : Raad wil verbeteringen in de overleveringsprocedure op grond van het Europees Aanhoudingsbevel (9 december 2020)