EU-Hof: thuiswachtdienst werknemer kan arbeidstijd zijn

Contentverzamelaar

EU-Hof: thuiswachtdienst werknemer kan arbeidstijd zijn

De thuis vervulde wachtdienst van een werknemer, waarbij deze verplicht is in korte tijd gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever en naar de werkplek te komen, beperkt de werknemer sterk in het ondernemen van persoonlijke of sociale activiteiten. Het Hof oordeelt daarom dat een dergelijke thuiswachtdienst als arbeidstijd – en niet als rusttijd – moet worden beschouwd.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 21 februari 2018 in de zaak C-518/15.

Aanleiding van deze procedure bij het EU-Hof was een Belgische rechtszaak waarbij Rudy Matzak, brandweervrijwilliger in Nijvel, de stad Nijvel voor de rechter daagde. Matzak vorderde vergoeding voor de door hem vervulde thuiswachtdiensten. Deze thuiswachtdiensten hielden in dat Matzak bereikbaar moest blijven en binnen acht minuten op de door zijn werkgever aangewezen plek moest kunnen verschijnen. Volgens Matzak kwalificeren deze thuiswachtdiensten als arbeidstijd en niet als rusttijd, waardoor hij recht zou hebben op vergoeding hiervan.  

De Belgische rechter heeft naar aanleiding van dit geschil het EU-Hof om verduidelijking van EU-richtlijn 2003/88 betreffende de arbeidstijd verzocht. Meer specifiek is verzocht om een uitleg van de begrippen “arbeidstijd” en “rusttijd” in het kader van thuiswachtdiensten.

Het EU-Hof stelt ten eerste vast dat de richtlijn van toepassing is op de activiteiten van de brandweer en dat Matzak bovendien – ook al is hij vrijwilliger - als werknemer in de zin van de richtlijn kan worden aangemerkt.

Vervolgens benadrukt het EU-Hof dat de lidstaten niet mogen afwijken van verplichtingen uit de richtlijn, waaronder de begrippen “arbeidstijd” en “rusttijd”. Hierop wordt geen uitzondering gemaakt indien het gaat om bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden. De lidstaten mogen bovendien geen andere invulling geven aan het begrip “arbeidstijd”, nu de richtlijn ten doel heeft de werknemers in de Unie een minimale bescherming te bieden. Wel staat het de lidstaten vrij om in hun nationale recht bepalingen op te nemen waarin wordt voorzien in gunstigere arbeidstijden en rusttijden voor de werknemers dan die waarin die richtlijn voorziet.

Bovendien brengt het EU-Hof in herinnering dat de richtlijn geen verplichtingen oplegt ten aanzien van de beloning van werknemers, nu dit aspect niet onder de bevoegdheid van de Unie valt. Lidstaten kunnen dan ook door middel van nationaal recht bepalen dat de vergoedingen voor arbeidstijd en rusttijd verschillen en bijvoorbeeld bepalen dat rusttijd niet wordt vergoed. 

Tot slot beantwoordt het EU-Hof de vraag of de thuiswachtdiensten, waarbij de werknemer verplicht is om binnen korte tijd gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, als “arbeidstijd” moeten worden aangemerkt. Volgens het EU-Hof luidt het antwoord op deze vraag bevestigend. Matzak moest niet alleen bereikbaar zijn tijdens de wachtdienst, maar ook binnen acht minuten gehoor geven aan oproepen van zijn werkgever en vervolgens fysiek aanwezig zijn op de door de werkgever aangewezen plek. Door dergelijke thuiswachtdiensten wordt de werknemer sterk beperkt in het ondernemen van andere, persoonlijke of sociale, activiteiten. Daarom moet een dergelijke thuiswachtdienst worden beschouwd als “arbeidstijd”. Dit verschilt van de situatie waarin een werknemer tijdens de wachtdienst wel ter beschikking van zijn werkgever moet staan, maar niet op een werkplek aanwezig hoeft te zijn. In dat geval kan de werknemer zijn tijd immers vrijer besteden en zich met zijn eigen zaken bezighouden, aldus het EU-Hof.