EU-Hof: tijdens periode van bedenktijd geen overdracht van derdelander die slachtoffer is of is geweest van mensenhandel

Contentverzamelaar

EU-Hof: tijdens periode van bedenktijd geen overdracht van derdelander die slachtoffer is of is geweest van mensenhandel

De bedenktijd heeft tot doel ervoor te zorgen dat een derdelander die slachtoffer is (geweest) van mensenhandel kan herstellen, zich kan onttrekken aan de invloed van de daders en met kennis van zaken kan beslissen of hij bereid is mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek en/of de gerechtelijke procedure. Tijdens de bedenktijd mag er een overdrachtsbesluit tegen de derdelander worden genomen. Maar dat besluit mag niet ten uitvoer worden gelegd. Wel mogen de nationale autoriteiten maatregelen nemen ter voorbereiding van de uitvoering ervan, mits de bedenktijd daardoor niet van zijn nuttige effect wordt beroofd. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Nederlandse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 20 oktober 2022 in de zaak C-66/21, O.T.E. tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om een geschil tussen O.T.E., Nigeriaans onderdaan, en de Nederlandse Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: Staatssecretaris). O.T.E. had op 26 april 2019 een asielverzoek ingediend in Nederland. Omdat hij eerder een asielverzoek had ingediend in Italië heeft de Staatssecretaris die lidstaat op 3 juni 2019 verzocht hem terug te nemen op grond van de Dublinverordening, hetgeen door Italië werd aanvaard. Op 12 augustus 2019 heeft de Staatssecretaris besloten om het asielverzoek van O.T.E. niet in behandeling te nemen en hem over te dragen aan Italië (hierna: overdrachtsbesluit). Tegen dit besluit heeft O.T.E. beroep ingesteld bij de verwijzende Nederlandse rechter.

In de loop van de asielprocedure heeft O.T.E. gemeld dat hij in Italië slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat één van de andere bewoners van de opvanglocatie waar hij in Nederland verblijft tot de betrokken mensensmokkelorganisatie behoort. Op 3 oktober 2019 heeft hij aangifte gedaan. Na onderzoek heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie geconcludeerd dat er in Nederland geen opsporingsindicaties voor mensenhandel zijn. De medewerking van O.T.E. aan een strafrechtelijk onderzoek in Nederland is daarom niet nodig. De aangifte is geseponeerd.

In de beroepsprocedure tegen het overdrachtsbesluit bij de verwijzende rechter stelt O.T.E. zich op het standpunt dat dit besluit onrechtmatig is. O.T.E. stelt o.a. dat hem – als slachtoffer van mensenhandel – bedenktijd in de zin van artikel 6 van richtlijn 2004/81 (hierna: de richtlijn) had moeten worden verleend. De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld. Het EU-Hof wordt onder meer verzocht te verduidelijken welke gevolgen de bedenktijd heeft voor het nemen en uitvoeren van een (reeds) genomen overdrachtsbesluit in de zin van de Dublinverordening.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat de richtlijn tot doel heeft de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van verblijfstitels van beperkte duur aan derdelanders die slachtoffer zijn of zijn geweest van strafbare feiten in verband met mensenhandel, en die hun medewerking verlenen aan nationale procedures om de mensenhandel te bestrijden. Dergelijke derdelanders hebben recht op bedenktijd om te bepalen of zij mee willen werken aan de nationale procedure (artikel 6, lid 1 van de richtlijn).   

Het EU-Hof oordeelt dat een derdelander in aanmerking kan komen voor bedenktijd, indien diegene op voldoende aannemelijke wijze heeft gesteld slachtoffer te zijn (geweest) van strafbare feiten in verband met mensenhandel. En de bedenktijd is zonder onderscheid van toepassing  op derdelanders die rechtmatig dan wel niet rechtmatig op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

Tijdens de bedenktijd mag geen enkele verwijderingsmaatregel tegen de betrokkene ten uitvoer worden gelegd (artikel 6, lid 2 van de richtlijn). In dat kader oordeelt het EU-Hof dat een overdrachtsbesluit in de zin van de Dublinverordening onder het begrip ‘verwijderingsmaatregel’ valt. De tenuitvoerlegging van een overdrachtsbesluit kan namelijk afbreuk doen aan de medewerking van het slachtoffer aan het strafrechtelijk onderzoek en/of de gerechtelijke procedure, omdat hij niet langer aanwezig is in de betrokken lidstaat en daardoor niet meer – zoveel als noodzakelijk - kan worden betrokken bij het onderzoek.

Hoewel de richtlijn zich ertegen verzet dat een overdrachtsbesluit tijdens de bedenktijd ten uitvoer wordt gelegd, verbiedt de richtlijn naar het oordeel van het EU-Hof niet dat zo’n besluit of een maatregel ter voorbereiding van de uitvoering ervan wordt vastgesteld. Die voorbereidende maatregelen mogen de bedenktijd echter niet van zijn nuttige effect beroven. Daarvan zou in het bijzonder sprake kunnen zijn, indien de derdelander met het oog op zijn overdracht in bewaring wordt gesteld. Het is aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Overige wetgeving inzake toegang en verblijf