EU-Hof: verblijf van enkele dagen per jaar in de EU is voldoende om de status van langdurig ingezetene te kunnen behouden

Contentverzamelaar

EU-Hof: verblijf van enkele dagen per jaar in de EU is voldoende om de status van langdurig ingezetene te kunnen behouden

Een verblijf van enkele dagen per jaar van een langdurig ingezetene derdelander op het grondgebied van de EU volstaat om het verlies van de status van langdurig ingezetene uit te sluiten. Het EU-recht vereist niet dat de derdelander gedurende ten minste een deel van het jaar zijn gewone verblijfsplaats op het grondgebied van de EU heeft om de status van langdurig ingezetene te kunnen behouden. De derdelander hoeft ook niet aan te tonen dat hij nog een daadwerkelijke en wezenlijke band heeft met de EU. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Oostenrijkse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 20 januari 2021 in de zaak C-432/20, ZK tegen Landeshauptmann von Wien .

Achtergrond

Artikel 4, lid 1 van richtlijn 2003/109 bepaalt dat EU-lidstaten de status van langdurig ingezetene moeten toekennen aan onderdanen van derde landen die de laatste vijf jaar legaal en ononderbroken op het grondgebied van de EU hebben verbleven. Een derdelander mag de status van langdurig ingezetene niet langer behouden indien hij gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden niet op het grondgebied van de EU heeft verbleven (artikel 9, lid 1, onder van richtlijn 2003/109).

Het gaat in deze zaak om een geschil tussen ZK, staatsburger van Kazachstan, en de gouverneur van Wenen (Oostenrijk) over de weigering van laatstgenoemde om ZK’s status van langdurig ingezetene te verlengen. De weigering was ingegeven door het feit dat ZK tussen augustus 2013 en augustus 2018 per jaar slechts enkele dagen in de EU had verbleven.

ZK heeft beroep ingesteld tegen het weigeringsbesluit bij de Oostenrijkse rechter. Die rechter vraagt aan het EU-Hof of een verblijf van slechts enkele dagen per jaar volstaat om het verlies van de status van langdurig ingezetene op grond van artikel 9, lid 1, onder c van richtlijn 2003/109 uit te sluiten.  In die context wil de rechter weten of een langdurig ingezetene voor het behoud van zijn status moet voldoen aan bijkomende voorwaarden, zoals de voorwaarde dat hij gedurende ten minste een deel van het jaar zijn gewone verblijfsplaats of het centrum van zijn belangen op het grondgebied van de EU had.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat met name de toepassingsvoorwaarden moeten worden onderzocht die betrekking hebben op het begrip ‘niet verblijven’. Een derdelander verliest namelijk zijn status van langdurig ingezetene indien hij gedurende een periode van twaalf opeenvolgende maanden “niet verblijft” op het grondgebied van de EU. In andere taalversies van richtlijn 2003/109, waaronder de Franse taalversie, wordt in plaats van ‘niet verblijven’ gesproken van ‘afwezigheid’.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat elke fysieke aanwezigheid van de derdelander op het grondgebied van de EU, ongeacht de duur, de afwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van de EU kan onderbreken. Artikel 9, lid 1, onder c van richtlijn 2003/109 bepaalt volgens EU-Hof niet dat, om de afwezigheid te onderbreken, de aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van een bepaalde duur moet zijn of een bepaalde stabiliteit moet hebben, zoals die welke overeenkomt het feit dat de betrokkene zijn gewone verblijfplaats of het centrum van zijn belangen op dit grondgebied heeft.

Verder oordeelt het EU-Hof dat artikel 9, lid 1, onder c van richtlijn 2003/109 geen andere voorwaarden met betrekking tot de duur of de aard van de aanwezigheid stelt. Een lidstaat mag dus geen aanvullende voorwaarden stellen die verband houden met het bestaan van een daadwerkelijke en wezenlijke band met het grondgebied van de EU, zoals het feit dat de betrokkene familieleden of activa in de betrokken lidstaat heeft.

Tenslotte oordeelt het EU-Hof dat de situatie van een langdurige ingezetene die enkele dagen per jaar op het grondgebied van de EU heeft doorgebracht en dus niet gedurende twaalf opeenvolgende maanden afwezig is geweest, moet worden onderscheiden van de situatie van een langdurig ingezetene die aantoonbaar misbruik heeft gemaakt van zijn rechten. Volgens het EU-Hof blijkt uit het dossier in deze zaak niet dat ZK misbruik heeft gemaakt van zijn recht.

Meer informatie: