EU-Hof verduidelijkt de reikwijdte van het staatssteuntoezicht door de Commissie in de context van de toetreding van een land tot de EU

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt de reikwijdte van het staatssteuntoezicht door de Commissie in de context van de toetreding van een land tot de EU

De Europese Commissie kan pas vanaf de datum van toetreding van een land tot de EU staatssteuntoezicht uitoefenen op de door dat land genomen maatregelen. Het toekennen van schadevergoeding kan een dergelijke maatregel zijn die staatssteun kan vormen. De Commissie is bevoegd om ten aanzien van die schadevergoeding staatssteuntoezicht uit te oefenen indien het schadeveroorzakende feit voor de toetreding heeft plaatsgevonden, maar het recht op schadevergoeding pas na de toetreding is toegekend bij een scheidsrechtelijke uitspraak. Dat is het antwoord van het EU-Hof in een hogere voorziening tegen een arrest van het EU-Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 25 januari 2022 in de zaak C-638/19 P, European Food SA.

Achtergrond

In mei 2002 hebben Zweden en Roemenië een bilateraal investeringsverdrag (hierna: BIT) gesloten. Artikel 2, lid 3 van het investeringsverdrag bepaalt dat elke verdragsluitende partij te allen tijde een eerlijke behandeling van de investeringen van investeerders van de andere verdragsluitende partij dient te waarborgen. Geschillen tussen de investeerders worden beslecht door een scheidsgerecht.

In 2005 heeft Roemenië in het kader van de onderhandelingen over de toetreding van Roemenië tot de EU een nationale stimuleringsregeling afgeschaft. Meerdere Zweedse investeerders waren van mening dat Roemenië met de afschaffing van de (fiscale) stimuleringsregeling niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de BIT. De Zweedse investeerders hebben dan ook verzocht om oprichting van een scheidsgerecht teneinde vergoeding van de geleden schade te verkrijgen.

Het scheidsgerecht heeft Roemenië bij scheidsrechtelijke uitspraak van 11 december 2013 veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de Zweedse investeerders. Roemenië heeft de schadevergoeding betaald, ondanks dat de Europese Commissie meerdere malen had gewaarschuwd dat het betalen van de schadevergoeding onverenigbaar zou kunnen zijn met de staatssteunregels van de EU.

Bij besluit van 30 maart 2015 (hierna: omstreden besluit) heeft de Commissie de betaling van de schadevergoeding door Roemenië aangemerkt als met de interne markt onverenigbare staatssteun, de uitvoering ervan verboden en de terugvordering van de reeds betaalde bedragen gelast.

Tegen het omstreden besluit van de Commissie waren meerdere beroepen tot nietigverklaring ingesteld bij het EU-Gerecht. Het EU-Gerecht heeft het besluit nietig verklaard omdat de Commissie haar bevoegdheden op het gebied van het staatssteuntoezicht met terugwerkende kracht had toegepast op feiten die dateren van voor de toetreding van Roemenië tot de EU op 1 januari 2007. Het EU-Gerecht is er namelijk van uitgegaan dat de betrokken steun – dat wil zeggen de schadevergoeding – door Roemenië is verleend op de datum waarop de stimuleringsregeling is afgeschaft (2005).

De Europese Commissie heeft een hogere voorziening bij het EU-Hof ingesteld tegen het arrest van het EU-Gerecht.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat de Europese Commissie pas vanaf de datum van toetreding van een land tot de EU staatssteuntoezicht kan uitoefenen op de door dat land genomen maatregelen (zoals het toekennen van schadevergoeding). Volgens het EU-Hof moet staatssteun worden geacht te zijn toegekend op de datum waarop de begunstigde krachtens de toepasselijke nationale regeling een wettelijke aanspraak op staatssteun verwerft. Het bepalende criterium om deze datum vast te stellen is het tijdstip waarop de begunstigde(n) een vaste aanspraak op de steun in kwestie verwerven en de staat zich ertoe verbindt de steun te verlenen.

In de context van de onderhavige zaak oordeelt het EU-Hof dat de schade van de investeerders voortvloeit uit het feit dat Roemenië de stimuleringsregeling in 2005 heeft afgeschaft, hetgeen in strijd zou zijn met de BIT. Het recht op schadevergoeding is volgens het EU-Hof echter pas toegekend bij de scheidsrechtelijke uitspraak van december 2013, waarbij niet alleen het bestaan van dat recht maar ook de hoogte ervan is vastgesteld. De investeerders hebben namelijk pas na de scheidsrechtelijke procedure daadwerkelijke betaling van de schadevergoeding kunnen verkrijgen.

Slechts de toekenning van het recht op schadevergoeding in december 2013 kan een steunmaatregel vormen en die steun is toegekend na de toetreding van Roemenië tot de EU in januari 2007. Het EU-Gerecht heeft aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie, gelet op het tijdstip waarop de steunmaatregel is getroffen, onbevoegd was om het omstreden besluit vast te stellen.

Meer informatie: