EU-Hof verduidelijkt de toepassing in de tijd van de EU-Dienstenrichtlijn

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt de toepassing in de tijd van de EU-Dienstenrichtlijn

De EU-Dienstenrichtlijn is niet van toepassing op een situatie waarin een overeenkomst vóór de inwerkingtreding van die richtlijn is gesloten en vóór de uiterste datum van omzetting van die richtlijn al zijn effecten heeft bereikt. Dat de zitting bij de verwijzende rechter na die datum van omzetting heeft plaatsgevonden maakt dat niet anders. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 27 oktober 2022 in de zaak C-544/21, ID tegen Stadt Mainz.

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om een geschil tussen het architectenbureau ID en de stad Mainz (Duitsland) betreffende de hoogte van de honoraria voor architectendiensten in verband met de verbouwing van een school. In de architectenovereenkomst tussen ID en de stad Mainz is overeengekomen dat het honorarium moet worden berekend op basis van bepaalde parameters die in het Besluit inzake de honoraria voor architecten en ingenieurs (hierna: HOAI 2002) waren vastgelegd (artikel 7 van de overeenkomst). Op 22 december 2006 werd nog een aanvullende overeenkomst gesloten.

ID heeft op 5 september 2009 een tussentijdse factuur opgesteld op basis van de in het HOAI 2002 vastgelegde minimumtarieven voor architectendiensten, en niet op basis van artikel 7 van de architectenovereenkomst. Volgens ID is het op basis van de overeenkomst overeengekomen honorarium ongeldig, omdat het honorarium lager ligt dan de in het HOAI 2002 vastgelegde minimumtarieven. In augustus 2010 heeft ID een vordering tot betaling van een uitstaand saldo ingesteld bij de verwijzende Duitse rechter.

In haar rechtspraak (C-377/17, C-137/18 en C-261/20) heeft het EU-Hof duidelijk gemaakt dat de EU-Dienstenrichtlijn zich verzet tegen een nationale bepaling volgens welke in overeenkomsten met architecten of ingenieurs geen honoraria mogen worden afgesproken die onder de minimumtarieven van de HOAI 2002 liggen. Tegen deze achtergrond heeft de verwijzende rechter prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld. 

Volgens het EU-Hof wenst de verwijzende rechter met name te vernemen of de EU-Dienstenrichtlijn van toepassing is op een situatie waarin een overeenkomst vóór de inwerkingtreding van die richtlijn is gesloten en deze overeenkomst vóór de uiterste datum van omzetting van die richtlijn alle gevolgen ervan heeft uitgeput. Indien dat niet het geval is, wil de verwijzende rechter weten of de HOAI 2002 buiten toepassing kan worden gelaten wegens strijdigheid met artikel 49 EU-Werkingsverdrag (vrij verkeer van vestiging).

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat een rechtsregel van toepassing is vanaf de datum van inwerkingtreding van de handeling waarbij hij is ingevoerd en dat een dergelijke regeling weliswaar niet van toepassing is op rechtssituaties die zijn ontstaan en definitief zijn verworven onder de oude rechtsregel, maar wel op de toekomstige gevolgen daarvan en op nieuwe rechtssituaties.

Het EU-Hof stelt vast dat de uiterste datum voor omzetting van de EU-Dienstenrichtlijn 28 november 2009 was. De architectenovereenkomst tussen ID en de stad Mainz is voor die datum gesloten en de effecten van die overeenkomst zijn voor die datum bereikt. De EU-Dienstenrichtlijn is daarom niet van toepassing op een dergelijke overeenkomst. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de in augustus 2010 ingeleide gerechtelijke procedure met betrekking tot die overeenkomst na 28 december 2009 heeft plaatsgevonden, aldus het EU-Hof.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de werkingssfeer van de HOAI 2002 niet is beperkt tot zuiver binnenlandse situaties, zodat niet kan worden uitgesloten dat zij een belemmering van de vrijheid van vestiging vormt. Volgens het EU-Hof heeft het bij de verwijzende rechter aanhangige geschil echter een zuiver intern karakter en zal de beantwoording van de vraag of het HOAI 2002 een belemmering van de vrijheid van vestiging zou kunnen vormen in een hypothetische situatie met grensoverschrijdende elementen, de verwijzende rechter niet helpen bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding. Om die reden verklaart het EU-Hof de tweede vraag niet-ontvankelijk.

Meer informatie: