EU-Hof verduidelijkt hoe moet worden beoordeeld of de UNRWA nog bescherming of bijstand biedt aan asielzoekers

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt hoe moet worden beoordeeld of de UNRWA nog bescherming of bijstand biedt aan asielzoekers

Staatlozen van Palestijnse afkomst die bij de UNRWA staan geregistreerd zijn in beginsel uitgesloten van de vluchtelingenstatus, tenzij de bescherming of bijstand door de UNRWA is opgehouden. Bij de beoordeling of die bescherming of bijstand is opgehouden moet rekening worden gehouden met de omstandigheden op het moment dat de asielzoeker het werkgebied van de UNRWA heeft verlaten. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de omstandigheden op het moment dat de administratieve autoriteiten of de rechterlijke instanties over (de toekenning van) de vluchtelingenstatus moeten beslissen. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Britse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 3 maart 2022 in de zaak C-349/20, NB .

Achtergrond

Het gaat in deze zaak om een geding tussen NB en AB, een moeder en haar minderjarige zoon, en de minister van Binnenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk (hierna: de minister). NB en AB zijn staatlozen van Palestijnse afkomst die voorheen in Libanon woonden en als vluchteling zijn geregistreerd bij de Organisatie van de Verenigde Naties voor Hulpverlening aan Palestijnse Vluchtelingen (UNRWA). AB is zwaar gehandicapt en heeft zeer complexe medische en sociale behoeften.

AB en NB wonen sinds oktober 2015 in het Verenigd Koninkrijk. Zij hebben beiden een verzoek ingediend om toekenning van de vluchtelingenstatus op grond van artikel 12, lid 1, onder a, tweede alinea van richtlijn 2004/83 (hierna: de richtlijn). Op grond van die bepaling kunnen staatlozen zich beroepen op de vluchtelingenstatus voor zover de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden om redenen buiten hun invloed en onafhankelijk van hun wil (hierna: insluitende clausule). Volgens AB en NB vallen zij onder die insluitende clausule, omdat de UNRWA niet kan voldoen aan zijn taak om zwaar gehandicapte kinderen bijstand te verlenen en omdat AB vanwege zijn handicap in Libanon is blootgesteld aan ernstige discriminatie.

De minister heeft de verzoeken van AB en NB afgewezen, omdat hij van mening was dat AB in Libanon voldoende bijstand heeft gekregen en die bijstand na zijn terugkeer zal blijven krijgen. NB en AB hebben beroep ingesteld bij de Britse rechter tegen het besluit van de minister. Die rechter heeft enkele vragen aan het EU-Hof gesteld over artikel 12, lid 1, onder a van richtlijn 2004/83.

EU-Hof

Beoordeling van het verzoek op grond van artikel 12, lid 1, onder a, tweede alinea van richtlijn 2004/83

Het EU-Hof oordeelt dat de beoordeling van de beëindiging van de bijstand of de bescherming van de UNRWA moet worden gebaseerd op een individuele beoordeling van alle relevante elementen of factoren van de betrokken situatie zoals die zich voordeed op het moment waarop de betrokken asielzoekers het werkgebied van de UNRWA hebben verlaten.

De bevoegde autoriteiten of rechterlijke instanties moeten daarnaast rekening houden met de omstandigheden op het moment waarop de bevoegde autoriteiten beslissen op het verzoek van de betrokkene op toekenning van de vluchtelingenstatus, of de betrokken rechterlijke instanties beslissen op het beroep tegen een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus.

Verder moeten de bevoegde autoriteiten of rechterlijke instanties die beslissen of iemand in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, ook nagaan of de betrokkene inmiddels kan terugkeren naar het werkgebied van de UNRWA. Indien dat het geval is, moet de asielverzoeker overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder a, eerste volzin van richtlijn 2004/83 worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus.

Bewijslast

Het EU-Hof oordeelt dat uit artikel 4, lid 1 van richtlijn 2004/83 kan worden afgeleid dat het aan de verzoekers staat om het bewijs te leveren dat zij daadwerkelijk de bescherming of bijstand van de UNRWA hebben ingeroepen en dat deze bijstand of bescherming is opgehouden. Wanneer die verzoekers echter kunnen bewijzen dat zij op het moment dat zij het werkgebied van de UNRWA hebben verlaten, daadwerkelijk daartoe waren gedwongen om redenen buiten hun invloed en onafhankelijk van hun wil, moeten de autoriteiten van de lidstaat aantonen dat de omstandigheden in het betrokken werkgebied van de UNRWA intussen zijn veranderd. Door die veranderde omstandigheden zouden de verzoekers opnieuw bescherming of bijstand van de UNRWA kunnen genieten.

Om in aanmerking te kunnen komen voor de vluchtelingenstatus op grond van artikel 12, lid 1, onder a, tweede volzin van richtlijn 2004/38 hoeft niet te worden aangetoond dat de UNRWA of het land waar deze organisatie actief is, door handelen of nalaten de verzoeker opzettelijk schade heeft toegebracht of hem bijstand heeft onthouden. Volgens het EU-Hof kan bewijs van een dergelijke situatie wel bijzonder relevant zijn bij de individuele beoordeling.

Maatschappelijke organisaties

Het EU-Hof oordeelt dat de medewerking van maatschappelijke organisatie zoals NGO’S van wezenlijk belang kan zijn om de UNRWA in staat te stellen zijn taak voort te zetten. Indien tussen die maatschappelijke organisaties en de UNRWA een formele en stabiele samenwerkingsrelatie bestaat, kan volgens het EU-Hof niet worden uitgesloten dat de bijstand van maatschappelijke organisaties in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of bijstand of bescherming door de UNRWA is opgehouden.

Meer informatie: