EU-Hof verwerpt beroep Commissie over delegatie in biociden-zaak

Contentverzamelaar

EU-Hof verwerpt beroep Commissie over delegatie in biociden-zaak

De Uniewetgever beschikt over een beoordelingsbevoegdheid wanneer hij beslist om de Commissie een gedelegeerde bevoegdheid, dan wel een uitvoeringsbevoegdheid te verlenen. Het EU-Hof heeft hierbij een marginale toetsings-rol. Dat blijkt uit de uitspraak van het Hof in de “biociden-zaak”.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 18 maart 2014 in de zaak C-427/12.

In deze zaak heeft de Commissie het Hof verzocht om nietigverklaring van een bepaling in een verordening die de Commissie de bevoegdheid verleent om op grond van artikel 291 van het EU-Werkingsverdrag een uitvoeringsverordening vast te stellen m.b.t. de kostenvergoeding voor een Europees agentschap. Zij is van mening dat de Raad en het Europees Parlement hadden moeten kiezen voor delegatie als bedoeld in artikel 290 EU-Werkingsverdrag in plaats van uitvoering.

In het arrest maakt het Hof een onderscheid tussen delegatie en uitvoering. Wanneer de Uniewetgever in een wetgevingshandeling een gedelegeerde bevoegdheid aan de Commissie verleent, gaat het om de vaststelling van regels ter aanvulling of wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze handeling. De Uniewetgever dient de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie uitdrukkelijk af te bakenen in de wetgevingshandeling die de delegatie verleent. Dit betekent volgens het Hof dat een gedelegeerde bevoegdheid wordt verleend voor de vaststelling van regels die aansluiten bij de in de basiswetgevingshandeling vastgestelde regeling.

Wanneer de Uniewetgever de Commissie een uitvoeringsbevoegdheid verleent, gaat het echter om de nadere bepaling van de inhoud van een wetgevingshandeling om ervoor te zorgen dat deze in alle lidstaten volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd.

Het Hof geeft aan dat dat de Uniewetgever over een beoordelingsbevoegdheid beschikt bij de beslissing om voor delegatie of uitvoering te kiezen. De rechterlijke toetsing is volgens het Hof dan ook beperkt tot de vraag, of de wetgever in deze zaak zonder kennelijke beoordelingsfouten redelijkerwijze tot de slotsom is kunnen komen dat de kostenvergoeding voor een Europees agentschap via uitvoering geregeld kon worden. Volgens het Hof is dat het geval. Het hof heeft het beroep van de Commissie daarom verworpen.

Lees hier ook het eerdere ECER-bericht over de conclusie van Advocaat-Generaal (AG) Cruz Villalón in deze zaak.