EU-Hof vindt geen directe discriminatie op grond van leeftijd in zaak over begin van pensioen voor Duitse federale rechters
Nieuwsbericht | 21-10-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 oktober 2024 in de zaak C-349/23, Zetschek.
Het gaat in deze zaak om een geding tussen HB, die rechter is bij het Bundesgerichtshof, en de Bondsrepubliek Duitsland, over de afwijzing door de president van het Bundesgerichtshof van het door HB ingediende verzoek om uitstel van de pensionering. De president heeft het verzoek afgewezen omdat federale rechters volgens het Duitse recht het begin van hun pensionering niet mogen uitstellen. Federale ambtenaren en rechters in dienst van de deelstaat Baden-Württemberg mogen hun pensionering wel uitstellen, met drie respectievelijk één jaar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Het geding is uiteindelijk terechtgekomen bij de Duitse verwijzende rechter, die prejudiciële vragen aan het EU-Hof heeft gesteld. Die rechter wil met name van het EU-Hof weten of de EU-richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep aldus moet worden uitgelegd dat een nationale regeling volgens welke federale rechters hun pensionering niet kunnen uitstellen, terwijl federale ambtenaren en rechters van de deelstaten dit wel kunnen, tot een rechtstreeks op leeftijd gebaseerd verschil in behandeling in de zin van die richtlijn leidt.
Het EU-Hof stelt vast dat het in deze zaak om een verschil in behandeling gaat tussen enerzijds federale rechters en anderzijds federale ambtenaren en rechters van de deelstaten. Een dergelijk verschil in behandeling is aldus gebaseerd op de beroepscategorie waartoe de betrokkenen op federaal en regionaal behoren en niet op leeftijd. Omdat de discriminatiegrond 'beroepscategorie' niet behoort tot de in artikel 1 van de richtlijn genoemde gronden, moet volgens het EU-Hof worden geoordeeld dat de situatie in deze zaak niet binnen het algemene kader van de richtlijn valt.