EU-Hof: werkloze grensarbeider kan alleen in zijn woonland werkloosheidsuitkering krijgen

Contentverzamelaar

EU-Hof: werkloze grensarbeider kan alleen in zijn woonland werkloosheidsuitkering krijgen

Een volledig werkloze grensarbeider kan alleen in zijn woonstaat een werkloosheidsuitkering aanvragen. Deze regel geldt zelfs wanneer de werknemer bijzonder nauwe banden met het land van zijn laatste werkzaamheden heeft behouden. Dat heef het EU-Hof geantwoord op vragen van een Nederlandse rechter. Werkloze grensarbeiders kunnen wel onder een overgangsregeling vallen. Dat moet de rechter onderzoeken.

Een Europese verordening uit 2004 coördineert de nationale socialezekerheidsstelsels in de Europese Unie met betrekking tot onder meer grensarbeiders. Zij vervangt de oude verordening uit 1971 en bepaalt dat volledig werkloze grensarbeiders zich ter beschikking moeten stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van het land waar zij wonen. Zij kunnen zich daarnaast ter beschikking stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van het land waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht.

Jeltes, Peeters en Arnold zijn grensarbeiders met de Nederlandse nationaliteit die in Nederland hebben gewerkt terwijl zij in België (eerste twee) en in Duitsland (de derde) woonden. Allen hebben bijzonder nauwe banden behouden met Nederland. Jeltes is werkloos geworden in augustus 2010, dus na de datum van inwerkingtreding van de Europese verordening. Hij heeft bij de Nederlandse autoriteiten een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering ingediend, doch deze autoriteiten hebben zijn aanvraag afgewezen op basis van de verordening.

Peeters en Arnold hebben hun baan verloren vóór de inwerkingtreding van de nieuwe verordening en hebben van de Nederlandse autoriteiten een werkloosheidsuitkering gekregen. Zij hebben allebei na de inwerkingtreding van die verordening een nieuwe baan gevonden en zijn daarna opnieuw werkloos geworden. De Nederlandse autoriteiten hebben op grond van de inwerkingtreding van die verordening geweigerd de uitkering te doen herleven.

Deze drie personen hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de Rechtbank Amsterdam (Nederland), die het Hof van Justitie vragen over de uitlegging van de nieuwe verordening heeft gesteld. Onder de ten tijde van de oude verordening bestaande regeling heeft het Hof immers geoordeeld dat een atypische grensarbeider, in de zin van een grensarbeider die privé en beroepsmatig bijzonder nauwe banden in de lidstaat van zijn laatste werkzaamheden heeft behouden, in die staat de beste kansen op re-integratie in het beroepsleven heeft. Om die reden kan hij kiezen in welke lidstaat hij zich ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling stelt en waarvan hij een werkloosheidsuitkering ontvangt.

In zijn arrest wijst het Hof erop dat de bepalingen van de nieuwe verordening niet tegen de achtergrond van zijn eerdere rechtspraak mogen worden uitgelegd. Het oordeelt dat het ontbreken van een uitdrukkelijke vermelding van de mogelijkheid om een werkloosheidsuitkering te krijgen van de lidstaat van de laatste werkzaamheden, de vaste wil van de wetgever tot uitdrukking brengt om de eerdere rechtspraak van het Hof slechts in beperkte mate in aanmerking te nemen. Het is bijgevolg van oordeel dat de regel betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen door de woonlidstaat zelfs geldt voor volledig werkloze grensarbeiders die bijzonder nauwe banden met de staat van hun laatste werkzaamheden hebben behouden. De mogelijkheid om zich daarnaast ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van deze staat te stellen, is niet bedoeld om van deze staat een werkloosheidsuitkering te ontvangen, maar alleen om er ondersteuning bij de re-integratie in het beroepsleven te krijgen.

Wat het vrije verkeer van werknemers betreft, wijst het Hof erop dat het VWEU in coördinatie en niet in harmonisatie van de nationale socialezekerheidsstelsels voorziet. In dit verband oordeelt het Hof dat de regels betreffende het vrije verkeer van werknemers aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat de lidstaat van de laatste werkzaamheden overeenkomstig zijn nationale recht weigert om aan een volledig werkloze grensarbeider die in die lidstaat de beste kansen op re-integratie in het beroepsleven heeft, een werkloosheiduitkering toe te kennen op grond dat die werknemer niet op zijn grondgebied woont, aangezien volgens de bepalingen van de verordening de wetgeving van de woonlidstaat van toepassing is.

Het Hof is echter van oordeel dat het ontbreken van een overgangsbepaling voor werknemers zoals Peeters en Arnold een lacune is die is ontstaan in de loop van het wetgevingsproces. De overgangsregeling van de verordening geldt dus ook voor volledig werkloze grensarbeiders die, gelet op de banden die zij in de lidstaat van hun laatste werkzaamheden hebben behouden, van deze lidstaat een werkloosheidsuitkering ontvangen op de grond van de wetgeving van die lidstaat zolang de desbetreffende situatie voortduurt. Het begrip „situatie [die] voortduurt” in de zin van de overgangsbepaling van de verordening moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de nationale socialezekerheidswetgeving. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of werknemers zoals Peeters en Arnold voldoen aan de in deze wetgeving gestelde voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op herleving van hun recht op betaling van de werkloosheidsuitkering.

Daarom verklaart het Hof dat een volledig werkloze grensarbeider slechts in zijn woonstaat een werkloosheidsuitkering kan aanvragen, behalve wanneer de overgangsregeling van de verordening van 2004 op hem van toepassing is.

Zie hier het arrest.