EU-recht mag procespartij niet onverwacht benadelen

Contentverzamelaar

EU-recht mag procespartij niet onverwacht benadelen

Een nationale rechter is niet verplicht het EU-recht ambtshalve toe te passen wanneer de partij die beroep heeft ingesteld er daardoor op achteruit zou gaan. Dat heeft het EG-Hof bepaald in de Nederlandse zaak Heemskerk en Schaap. Zij gingen in beroep tegen een gedeeltelijke weigering van uitvoerrestituties. Tijdens de procedure kwam de rechter er zelf achter dat die restituties eigenlijk volledig geweigerd hadden moeten worden.

Heemskerk en Schaap waren in beroep gegaan tegen een beslissing over de terugvordering van uitvoerrestituties van koeien die met een Iers schip waren vervoerd van Nederland naar Marokko. Die worden alleen betaald wanneer is voldaan aan de EG-voorschriften inzake het welzijn van dieren en de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Achteraf was gebleken dat er meer koeien waren vervoerd dan toegestaan voor het aantal vierkante meter beladingsruimte van het schip. De uitvoerrestitutie was uiteindelijk door het Productschap Vee en Vlees geweigerd voor 29 koeien. Tegen deze beperkte weigering kwamen Heemskerk en Schaap in beroep.

Op vragen van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven maakte het EG-Hof echter duidelijk dat door de overschrijding van de beladingsnorm alle vervoerde dieren worden getroffen. Immers, de beschikbare ruimte voor elk dier kleiner wordt als gevolg van het feit dat het aantal dieren aan boord van het schip de toegestane belading overschrijdt. Bovendien wijst het Hof erop dat de overbelading van een schip, in beginsel, alle dieren treft, aangezien deze leidt tot een beperking van hun bewegingsvrijheid, tot verkleining van de ruimte die zij met het oog op hun welbevinden nodig hebben, tot een verhoogd risico dat de dieren letsel oplopen, en tot onaangename vervoersomstandigheden voor alle vervoerde dieren en niet alleen voor de dieren waarmee de toegestane belading is overschreden. Daarmee zou dus niet alleen voor de 29 koeien de restitutie moeten worden geweigerd, maar voor alle vervoerde koeien. En daarmee hadden Heemskerk en Schaap geen rekening gehouden toen ze beroep instelden.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven vroeg het EG-Hof daarom ook of het gemeenschapsrecht de nationale rechter eigenlijk wel verplicht ambtshalve te toetsen aan de EU-bepalingen wanneer een dergelijk onderzoek erop neer zou komen dat het Nederlandse rechtsbeginsel waardoor de indiener van een beroep niet in een ongunstigere positie mag worden gebracht dan waarin hij zou hebben verkeerd zonder het instellen van dat beroep (beginsel van het verbod van reformatio in peius), wordt doorbroken.

Volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven mag op grond van artikel 8:69 van de Algemene Wet Bestuursrecht geen rekening worden gehouden met argumenten die buiten de grenzen van het door de partijen afgebakende geding vallen. Het College beklemtoont voorts dat indien het gemeenschapsrecht hem zou verplichten ambtshalve rechtsgronden in het geding te brengen waarop partijen zich niet hebben beroepen, hij kan worden geconfronteerd met het in het Nederlandse bestuursrecht verankerde procedurevoorschrift van het verbod van reformatio in peius, op grond waarvan de indiener van een beroep niet in een ongunstigere positie mag worden gebracht dan waarin hij zou hebben verkeerd zonder het instellen van dat beroep. Het College sluit immers niet uit dat de inaanmerkingneming van de desbetreffende EG-verordeningen ertoe kan leiden dat de verplichtingen van verzoeksters in de hoofdgedingen worden verzwaard.

In antwoord hierop verklaart de Grote Kamer van het EG-Hof dat het gemeenschapsrecht een nationale rechter niet kan verplichten een communautaire bepaling ambtshalve toe te passen wanneer een dergelijke toepassing ertoe zou leiden dat het in zijn nationale procesrecht verankerde beginsel van het verbod van reformatio in peius wordt doorbroken.

Een dergelijke verplichting zou volgens het Hof namelijk niet alleen indruisen tegen het beginsel van de eerbiediging van het recht van verweer, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, die ten grondslag liggen aan bovengenoemd verbod, maar zou voor de particulier die beroep heeft ingesteld tegen een voor hem bezwarende handeling, het risico meebrengen dat dit beroep hem in een ongunstigere positie brengt dan die waarin hij zou hebben verkeerd wanneer hij zich ervan had onthouden dit beroep in te stellen.

In het eerdere arrest Van der Weerd (2007) beantwoordde het EG-Hof ook al vragen van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven over ambtshalve toetsing. Wanneer door een burger in een procedure geen beroep wordt gedaan op EG-voorschriften is de rechter in de regel niet verplicht die voorschriften toe te passen, ongeacht het belang van die regel voor de communautaire rechtsorde, aldus het EG-Hof.