EU-recht verplicht rechter niet tot erkenning arbitragevonnis

Contentverzamelaar

EU-recht verplicht rechter niet tot erkenning arbitragevonnis

De EU-verordening over de erkenning van buitenlandse vonnissen heeft geen betrekking op arbitrage-uitspraken. Alleen het nationale recht en eventueel het internationale arbitragerecht zijn van toepassing op een bevel van een arbitragetribunaal aan een nationale rechter om een onderzoek naar gasprijzen in te trekken. Dat heeft het EU-Hof bepaald in een geschil tussen Litouwen en Gazprom.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 13 mei 2015 in de zaak C-536/13, Gazprom.

Aanleiding was een geschil tussen Gazprom en de Litouwse regering over de aanpassing van de gasprijzen. Het Litouwse ministerie van energie verzoekt een Litouwse rechtbank een onderzoek in te stellen naar de twee Gazprom leden van de Raad van Bestuur in het energiebedrijf over die aanpassing. In een overeenkomst uit 1999 met Gazprom is een leveringsgarantie tegen ‘billijke’ prijzen met Litouwen afgesproken maar ook dat alle contractuele geschillen door een internationaal  arbitragegerecht worden beslecht.

Op verzoek van Gazprom gelast een arbitragetribunaal de Litouwse rechter het onderzoek in te trekken. Echter, de Litouwse rechter erkent de uitspraak van het tribunaal niet. De centrale vraag voor het EU-Hof is of deze rechter mag weigeren een arbitrage-uitspraak te erkennen zonder in strijd te komen met verordening 44/2001 over de rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken. De Litouwse rechter stelt zijn vraag omdat het EU-Hof in het verleden een zgn. “anti-suit injunction” onverenigbaar heeft verklaard met verordening 44/2001.

Allereerst verduidelijkt het Hof dat de arbitrage uitspraak in kwestie geen ‘anti-suit injunction’ betreft: dat is immers een bevel van een gerecht van een lidstaat aan partijen bij een arbitrageprocedure een vordering bij een gerecht in een andere lidstaat te staken.

Arbitrage is bovendien uitgesloten van de verordening 44/2001. EU-recht is daarom niet van toepassing. Het Hof overweegt dan ook dat de procedure voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke beslissing uitsluitend onder het nationale recht valt, of eventueel het internationale recht dat van toepassing is in de lidstaat waar die erkenning en die tenuitvoerlegging worden gevraagd. Het kan dan gaan om het Verdrag van New York van 1958 over de erkenning van arbitrage-uitspraken.

Of het besluit van de Litouwse rechter in weerwil van de arbitrage-uitspraak overeind blijft, moet de nationale rechter nu zelf uitmaken.