EU-verdragen met Marokko niet van toepassing op Westelijke Sahara

Contentverzamelaar

EU-verdragen met Marokko niet van toepassing op Westelijke Sahara

De associatieovereenkomst en de overeenkomst tussen de EU en Marokko voor liberalisatie van landbouw- en visserijproducten zijn niet van toepassing op de Westelijke Sahara. Dat heeft het EU-Hof geoordeeld in een uitspraak in de hoger beroepszaak Raad tegen Polisario.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 21 december 2016 in de zaak C-104/16 P Raad tegen Front Polisario.

De zaak betreft een hoger beroep van de Raad tegen de uitspraak van het EU-Gerecht ( T-512/12) betreffende Besluit 2012/497/EU van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de EU en Marokko betreffende liberaliseringsmaatregelen voor landbouw- en visserijproducten en tot wijziging van de associatie-overeenkomst met Marokko (“de liberaliseringsovereenkomst”).

Uitspraak van het EU-Gerecht

In zijn uitspraak d.d. 10 december 2015 heeft het Gerecht het Raadbesluit tot sluiting van de liberaliseringsovereenkomst nietig verklaard voor wat betreft de werking voor de Westelijke Sahara. Het Gerecht was van oordeel dat de Associatie en Liberaliseringsovereenkomsten van toepassing zijn op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko  en dat dit ook het gebied van de Westelijke Sahara omvat. Vervolgens heeft het Gerecht geoordeeld dat Front Polisario (gezien de door het Gerecht vastgestelde toepassingsbereik van de akkoorden) geacht moest worden zowel rechtstreeks als individueel door het Raadsbesluit te zijn geraakt en daarom ontvankelijk was in haar beroep tot nietigverklaring van het Raadsbesluit. Ten slotte heeft het Gerecht geoordeeld dat, hoewel de Raad op het gebied van de externe betrekkingen een ruime beoordelingsvrijheid heeft, hij de verplichting had om vooraf alle relevante gegevens van het geval te onderzoeken wanneer hij voornemens is een overeenkomst goed te keuren die toepassing kan vinden op “omstreden gebied” zoals de Westelijke Sahara en tot doel heeft om de uitvoer naar de Unie van producten uit dat gebied te vergemakkelijken. Het Gerecht was van mening dat de Raad onvoldoende oog had gehad voor de belangen van de bewoners van de Westelijke Sahara. De Raad had niet onderzocht of de exploitatie van producten uit de Westelijke Sahara niet ten nadele plaatsvindt van de bevolking van het betrokken gebied en geen inbreuk maakt op de grondrechten van de betrokken personen. Daarmee had de Raad volgens het Gerecht niet voldaan aan zijn verplichting om vooraf alle relevante gegevens van het geval te onderzoeken.

De Raad was het echter niet eens met de uitspraak van het Gerecht en heeft het EU-Hof verzocht om het arrest van het Gerecht te vernietigen.

Uitspraak van het EU-Hof

In zijn uitspraak stelt het EU-Hof dat het Gerecht de volkenrechtelijke regels die op de betrekkingen tussen de Unie en het Koninkrijk Marokko kunnen worden toegepast in aanmerking had moeten nemen. Het EU-Hof stelt vast dat het begrip “grondgebied van het Koninkrijk Marokko” niet de Westelijke Sahara omvat, gezien de status van de Westelijke Sahara als “niet-zelf besturend gebied” onder het Handvest van de Verenigde Naties en het recht op zelfbeschikking van volken. Indien het de bedoeling is om een verdrag toe te passen op gebieden die niet onder de soevereiniteit van een staat vallen, dan moet het verdrag daar volgens het Hof expliciet in voorzien. Het Hof wijst er echter op dat een verdrag geen rechten of verplichtingen in het leven roept voor derden zonder hun toestemming. In dit geval kunnen de associatieovereenkomst en de liberaliseringsovereenkomst niet van toepassing zijn op het gebied van de Westelijke Sahara, zonder toestemming van het volk van de Westelijke Sahara. Volgens het Hof blijkt niet dat het volk een dergelijke toestemming heeft gegeven.

Voorts is het EU-Hof van mening dat het feit dat sommige bepalingen van de akkoorden (het stelsel van tariefpreferenties) in een aantal gevallen feitelijk ook zijn toegepast op producten afkomstig uit de Westelijke Sahara niet betekent dat er overeenstemming was tussen partijen om de reikwijdte van de overeenkomsten aan te passen. Het EU-Hof voegt hier aan toe dat indien de EU wel die bedoeling zou hebben gehad, dit zou betekenen dat de toepassing van de overeenkomsten strijdig zou zijn met o.a. het recht op zelfbeschikking.

Het EU-Hof concludeert dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de liberaliseringsovereenkomst van toepassing is op het gebied van de Westelijke Sahara. Het Hof vernietigt daarom de uitspraak van het Gerecht en verklaart Front Polisario niet-ontvankelijk in de procedure.