Europese Commissie brengt verslag uit over uitvoering van de arbeidstijdenrichtlijn door lidstaten

Contentverzamelaar

Europese Commissie brengt verslag uit over uitvoering van de arbeidstijdenrichtlijn door lidstaten

Met het verslag wordt de uitvoering van de Arbeidstijdenrichtlijn door lidstaten geëvalueerd. Het meest voorkomende probleem betreft onjuiste omzetting van afwijkingen van de rusttijden. Ook trekt het verslag conclusies over het recht op vakantie met behoud van loon en over de opt-out mogelijkheid van lidstaten om aanpassingen te doen aan de maximale wekelijkse werktijd.

Het gaat om het verslag van 15 maart 2023 (COM (2023) 72) waarin de uitvoering door de lidstaten van Richtlijn 2003/88/EG (hierna: de arbeidstijdenrichtlijn) wordt geëvalueerd. Deze evaluatie is vereist op grond van artikel 24 van die richtlijn. Het verslag gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de Commissie de resultaten van haar onderzoek nader uitwerkt (SWD(2023) 40 (EN). Het verslag van 15 maart actualiseert het vorige verslag van 2017 (COM(2017) 254).

Het verslag gaat niet uitvoerig in op alle nationale uitvoeringsmaatregelen en loopt niet vooruit op enig standpunt dat de Commissie in toekomstige gerechtelijke procedures over de Arbeidstijdenrichtlijn zou kunnen innemen. De Commissie heeft ook de interpretatieve mededeling (C(2023) 969) met een samenvatting van de toepasselijke rechtspraak van het EU-Hof bijgewerkt. Deze mededeling heeft tot doel de lidstaten en andere belanghebbenden juridische duidelijkheid en rechtszekerheid te bieden bij de toepassing van de Arbeidstijdenrichtlijn.

Conclusies verslag
Over het algemeen gelden voor het merendeel van de werknemers in de EU arbeidstijdvoorschriften die aan de EU-wetgeving voldoen en in veel gevallen betere bescherming bieden dan de minimumnormen van de richtlijn.

De wetgeving van de lidstaten voldoet over het algemeen aan de voorschriften van de richtlijn, maar er zijn verschillende problemen vastgesteld. Het meest voorkomende probleem betreft de onjuiste omzetting van afwijkingen van de dagelijkse en wekelijkse rusttijden, met inbegrip van compenserende rusttijd. Sommige lidstaten definiëren de beschikbaarheidsdienst nog steeds helemaal niet of passen deze in sommige sectoren niet naar behoren toe (bv. gezondheidszorg, veiligheid, rechtshandhaving en nooddiensten). De uitdagingen om te reageren op de recente rechtspraak van het EU-Hof, met name wat betreft de kwalificatie van beschikbaarheidsdienst en de registratie van arbeidstijd, zijn nog niet op grote schaal aangepakt. Er zijn nog steeds inconsistenties in de beperkingen van de maximale arbeidstijd voor specifieke groepen werknemers (voornamelijk gezondheidswerkers en strijdkrachten), maar de lidstaten leven de voorschriften steeds beter na.

De belangrijkste voorschriften van de richtlijn inzake pauzes, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd zijn over het algemeen naar behoren omgezet. De resterende problemen hebben voornamelijk betrekking op het gebruik van afwijkingen van deze voorschriften.

Alle lidstaten voorzien uitdrukkelijk in een recht op ten minste vier weken jaarlijkse vakantie met behoud van loon. De meest voorkomende problemen betreffen het opnemen van jaarlijkse vakantie tijdens het eerste jaar arbeid in loondienst en het recht van de werknemer om jaarlijkse vakantie op te nemen in geval van ziekteverlof en om de verworven rechten gedurende een voldoende lange periode over te dragen.

Het aantal lidstaten dat het gebruik van de opt-out toestaat, is licht gedaald. Bij de opt-out gaat het om de mogelijkheid van lidstaten om de bepaling inzake de maximale wekelijkse arbeidstijd niet toe te passen, zolang de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in acht worden genomen en bepaalde beschermende maatregelen worden getroffen (artikel 22 van de Arbeidstijdenrichtlijn). Een werknemer mag niet worden verplicht om meer dan gemiddeld 48 uur per week te werken, tenzij deze voorafgaand uitdrukkelijk heeft ingestemd. Ook mag de werknemer geen nadeel ondervinden van het feit dat hij daartoe niet bereid is. De werkgever moet registers bijhouden van alle werknemers die dergelijke arbeid verrichten.

Meer informatie:
EUR-Lex: verslag van de Europese Commissie
ECER-dossier: Arbeidsrecht