Europese Commissie sluit ingebrekestellingsprocedure tegen Duitsland over vermeende schending van het beginsel van voorrang van EU-recht

Contentverzamelaar

Europese Commissie sluit ingebrekestellingsprocedure tegen Duitsland over vermeende schending van het beginsel van voorrang van EU-recht

Omdat de Europese Commissie concludeert dat Duitsland uitdrukkelijk het gezag van het EU-Hof erkent door aan te geven dat zij er rekening mee houdt dat handelingen van EU-instellingen niet op hun wettigheid kunnen worden getoetst door een beroep bij de nationale rechter, maar alleen door het EU-Hof, heeft de Commissie besloten de eerder ingeleide ingebrekestellingsprocedure tegen Duitsland te sluiten. De Duitse regering heeft volgens de Commissie het primaat van het EU-recht erkend, met name het fundamentele belang van de rechtsstaat.

De Europese Commissie besloot in juni 2021 om  Duitsland een aanmaningsbrief te sturen wegens schending van fundamentele beginselen van het EU-recht, met name de beginselen van autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het recht van de Unie, alsmede de eerbiediging van de bevoegdheid van het EU-Hof op grond van artikel 267 EU-Werkingsverdrag.

Aanleiding voor de aanmaningsbrief was dat op 5 mei 2020 het Duitse Bundesverfassungsgericht (federaal grondwettelijk hof) een arrest had gewezen waarin werd gesteld dat de Europese Centrale Bank (ECB), een EU-instelling, met het aankoopprogramma voor de overheidssector (PSPP, Public Sector Purchase Programme) van de ECB zijn bevoegdheid had overschreden.
In hetzelfde arrest stelde het Bundesverfassungsgericht ook dat het EU-Hof met het arrest Heinrich Weiss e.a. (C-493/17) zijn bevoegdheid had overschreden (‘ultra vires’ had gehandeld) – zonder de zaak evenwel opnieuw aan het EU-Hof voor te leggen.

Dit betekende volgens de Commissie dat het Duitse Hof een arrest van het EU-Hof zijn rechtskracht in Duitsland had ontnomen, wat werd aangemerkt als een schending van het beginsel van voorrang van het EU-recht. Dit was de reden voor de Europese Commissie om in juni 2021 een inbreukprocedure tegen Duitsland in te leiden.

Bovendien was relevant dat bij beschikking van 29 april 2021 het Duitse Grondwettelijk Hof twee verzoeken om verlof tot tenuitvoerlegging van het arrest van 5 mei 2020 had afgewezen. In de beschikking van 29 april 2021 van het Duitse Grondwettelijk Hof werden de schendingen van het beginsel van voorrang van het Unierecht echter niet ongedaan gemaakt. De Commissie was van mening dat het arrest van het Bundesverfassungsgericht een ernstig precedent vormde, zowel voor de toekomstige praktijk van het Bundesverfassungsgericht zelf als voor de hoogste en constitutionele hoven en rechtbanken van andere lidstaten.

Duitsland kreeg vanaf juni twee maanden de tijd om op de bezwaren van de Commissie in de aanmaningsbrief te reageren. Naar aanleiding van de Duitse reactie heeft de Commissie nu besloten de inbreukprocedure tegen Duitsland te sluiten.

Meer informatie:

  • Website Europese Commissie, inbreukenpakket juni 2021
  • Europese Commissie inbreukbeslissingen: sluiting van de procedure, beslissing 2 december 2021, zoek op nr. inbreuk INFR (2021) 2114
  • ECER-EU-essentieel: inbreukprocedures
  • ECER-bericht: Duits Hof legt oordeel EU-Hof naast zich neer (7 mei 2020)