Examenkandidaten hebben recht op inzage in hun antwoorden en opmerkingen van de examinator

Contentverzamelaar

Examenkandidaten hebben recht op inzage in hun antwoorden en opmerkingen van de examinator

De schriftelijke antwoorden op een beroepsexamen en de eventuele opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden vormen persoonsgegevens van de kandidaat waartoe deze laatste in beginsel toegang moet kunnen krijgen. Hij moet kunnen controleren of de exameninstantie en de examinator geen fouten hebben gemaakt. Dat heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van een Ierse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 20 december 2017 in de zaak C-434/16

De EU-privacyrichtlijn definieert persoonsgegevens als iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

Een Ierse stagiair-accountant was geslaagd voor het examen accountancy niveau 1 en voor drie examens van niveau 2, georganiseerd door het Institute of Chartered Accountants of Ireland (beroepsorganisatie van accountants/belastingadviseurs in Ierland; hierna: „CAI”). Hij was daarentegen niet geslaagd voor het examen „Strategic Finance and Management Accounting”. Nadat hij in de herfst van 2009 was gezakt voor dit examen, diende hij eerst een klacht in om het examenresultaat aan te vechten. Toen deze klacht was afgewezen, diende hij een verzoek in om toegang te krijgen tot alle hem betreffende persoonsgegevens waarover het CAI beschikte. In 2010 stuurde het CAI Nowak 17 documenten toe, maar weigerde het zijn schriftelijk examenwerk vrij te geven omdat dit volgens deze organisatie geen persoonsgegevens bevatte.

De Ierse toezichthouder voor de gegevensbescherming was van mening dat het bij examenwerk doorgaans niet om persoonsgegevens gaat. De Supreme Court (hoogste rechterlijke instantie, Ierland) vraagt het EU-Hof nu of de door een kandidaat geformuleerde schriftelijke antwoorden op een beroepsexamen en de eventuele opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden dergelijke gegevens vormen.

In zijn arrest onderstreept het EU-Hof in de eerste plaats dat een kandidaat voor een beroepsexamen een natuurlijke persoon is die ofwel direct kan worden geïdentificeerd aan de hand van zijn naam, ofwel indirect aan de hand van zijn identificatienummer. De naam of het identificatienummer is immers vermeld op het examenwerk of de omslag ervan. Het is in dit verband irrelevant of de examinator de kandidaat al dan niet kan identificeren op het moment van de correctie en de beoordeling van het examenwerk.

In de tweede plaats gaat het EU-Hof na of de door de kandidaat geformuleerde schriftelijke antwoorden op een beroepsexamen en de eventuele opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden informatie betreffende deze kandidaat vormen. Het EU-Hof preciseert hierbij dat het gebruik van de woorden „iedere informatie” in de definitie van het begrip „persoonsgegevens” in de richtlijn erop wijst dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie, maar zich potentieel uitstrekt tot elk soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene „betreft”. Deze laatste voorwaarde is vervuld wanneer die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon. De door een kandidaat geformuleerde schriftelijke antwoorden op een beroepsexamen vormen voor hem dan ook dergelijke persoonsgebonden gegevens.

De inhoud van deze antwoorden weerspiegelt immers het niveau van de kennis en de vaardigheden van de kandidaat op een welbepaald gebied, en eventueel ook zijn gedachtegang, oordeel en kritische geest. Het verzamelen van de antwoorden heeft bovendien tot doel een evaluatie te maken van de beroepsbekwaamheden van de kandidaat en diens geschiktheid om het betrokken beroep uit te oefenen. Tot slot kan het gebruik van deze informatie, dat met name leidt  tot het al dan niet slagen van de kandidaat voor het betrokken examen, gevolgen hebben voor zijn rechten en belangen, aangezien het bijvoorbeeld zijn kansen om in aanmerking te komen voor  het gewenste beroep of de gewenste functie kan bepalen of beïnvloeden.

Wat de opmerkingen van de examinator bij de examenantwoorden van de kandidaat betreft, stelt het EU-Hof vast dat deze, net als de antwoorden van de kandidaat, informatie betreffende deze laatste vormen. De inhoud van de opmerkingen van de examinator weerspiegelt immers zijn mening of beoordeling betreffende de individuele prestaties van de kandidaat tijdens het examen, meer bepaald betreffende diens kennis en vaardigheden op het betrokken gebied.

Het EU-Hof wijst erop dat het voor de beantwoording van de vraag of de door de kandidaat op een beroepsexamen geformuleerde schriftelijke antwoorden en de eventuele opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden als persoonsgegevens kunnen worden gekwalificeerd, niet relevant is dat de kandidaat door die kwalificatie in beginsel een recht op toegang en op rectificatie verkrijgt.

Indien hier anders over werd geoordeeld, zou dit immers tot gevolg hebben dat die antwoorden en opmerkingen volledig worden onttrokken aan de bescherming van de beginselen en waarborgen inzake persoonsgegevens. Bovendien ontleent een examenkandidaat aan de bescherming van zijn privésfeer een gerechtvaardigd belang om zich te kunnen verzetten tegen de verwerking van zijn examenantwoorden en van de opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden buiten de examenprocedure om, en in het bijzonder tegen mededeling aan derden of publicatie ervan zonder zijn toestemming. Evenzo is de instantie die het examen organiseert als verantwoordelijke voor de verwerking gehouden ervoor te zorgen dat die antwoorden en opmerkingen op zodanige wijze worden bewaard dat derden er geen onrechtmatige toegang toe hebben.

Verder stelt het EU-Hof vast dat de in de richtlijn vastgelegde rechten van toegang en van rectificatie ook gerechtvaardigd kunnen zijn ten aanzien van de door de kandidaat op een beroepsexamen geformuleerde schriftelijke antwoorden en de eventuele opmerkingen van de examinator hierbij. Het recht op rectificatie staat een kandidaat weliswaar vanzelfsprekend niet toe om „foute” antwoorden achteraf te „rectificeren”, aangezien deze antwoorden geenszins onnauwkeurigheden in de zin van de richtlijn zijn die aanleiding zouden geven tot een recht op rectificatie, maar het is denkbaar dat zich situaties voordoen waarin die antwoorden en opmerkingen onnauwkeurig blijken te zijn doordat bijvoorbeeld examenkopieën per vergissing zijn verwisseld en bijgevolg de antwoorden van een andere kandidaat aan de betrokken kandidaat zijn toegerekend. Bovendien is het niet uitgesloten dat een kandidaat de voor de verwerking verantwoordelijke persoon kan verzoeken om zijn examenantwoorden en de opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden na bepaalde tijd te wissen, dat wil zeggen te vernietigen.

Aangezien de door een kandidaat op een beroepsexamen geformuleerde schriftelijke antwoorden en de eventuele opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden kunnen worden getoetst op met name hun nauwkeurigheid en de noodzaak om te worden bewaard, alsook kunnen worden gerectificeerd of gewist, is het EU-Hof van oordeel dat het verlenen van een recht op toegang tot die antwoorden en opmerkingen strookt met het doel van de richtlijn. Dat is namelijk de bescherming te garanderen van de persoonlijke levenssfeer van de kandidaat in verband met de verwerking van zijn persoonsgegevens, ongeacht of deze kandidaat ook krachtens de nationale wetgeving recht op toegang heeft. Het EU-Hof herinnert er in dit verband aan dat de bescherming van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven onder meer inhoudt dat elke natuurlijke persoon zich ervan kan vergewissen dat zijn persoonsgegevens nauwkeurig zijn en rechtmatig worden verwerkt.

Ten slotte verduidelijkt het EU-Hof dat die rechten van toegang en rectificatie zich niet uitstrekken tot de examenvragen, die als zodanig geen persoonsgegevens van de kandidaat vormen. Het EU-Hof wijst er overigens op dat het Unierecht voorziet in bepaalde beperkingen op die rechten. Zo kunnen de lidstaten wettelijke maatregelen treffen ter beperking van de reikwijdte van de rechten en plichten indien dit noodzakelijk is ter vrijwaring van de rechten en vrijheden van anderen.