Extra bijdragen voor energie in strijd met belastingvrijstelling EU-instellingen

Contentverzamelaar

Extra bijdragen voor energie in strijd met belastingvrijstelling EU-instellingen

De Belgische extra heffingen op de energierekening voor EU-instellingen zijn in strijd met de EU-belastingvrijstelling. De instellingen kunnen van sommige voordelen geen gebruik maken. De bijdragen voor andere voordelen zijn onvoldoende gespecificeerd. Dit stelt het EU-Hof in een inbreukprocedure tegen België.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 14 januari 2016 in de zaak C-163/14, Commissie tegen België.

De zaak speelt tussen de Belgische autoriteiten en de Europese instellingen in Brussel.

Op de elektriciteitsrekening van de instellingen staan niet alleen de kosten van geleverde elektriciteit, maar is ook een bijdrage opgenomen voor o.a. de promotie van duurzaamheid, een sociaal tarief voor gezinnen en openbare verlichting.

De Commissie is van mening dat deze extra bijdragen moeten worden aangemerkt als indirecte belastingen en daarom in strijd zijn met de belastingvrijstelling voor de EU-instellingen.

Op basis van het EU Protocol nr. 7 betreffende Privileges en Immuniteiten zijn de instellingen vrijgesteld van directe belastingen, en moeten indirecte belastingen teruggeven worden. Eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut vallen niet onder deze vrijstelling.

België vindt dat de fiscale immuniteit niet van toepassing is op dit geval. Niet de EU-instellingen worden in de nationale wet immers aangemerkt als belastingplichtige, maar de energieleverancier. Het feit dat de energieleveranciers deze bijdragen vervolgens doorberekenen aan de eindafnemer van gas en elektriciteit doet hier niet aan af. Mocht er toch sprake zijn van een indirecte belasting, dan vallen de extra bijdragen volgens België onder de uitzondering ‘vergoedingen voor diensten van openbaar nut.’ De Commissie bestrijdt dit.

Indirecte belastingen

Het EU-Hof overweegt als volgt. Protocol nr. 7 maakt een onderscheid tussen directe belastingen en indirecte belastingen. De extra bijdragen worden niet direct geheven over het inkomen of vermogen en daarom merkt het EU-Hof de bijdragen aan als indirecte belastingen. Het EU-Hof gaat niet mee in het argument van België: Protocol nr. 7 vereist niet dat de instelling als belastingplichtige wordt aangewezen. Bovendien blijkt uit de aard van de belastingregeling dat de belasting bedoeld is om doorberekend te worden naar de eindafnemer van elektriciteit. Zo wordt de elektriciteitsbijdrage berekend op basis van het vermogen dat de eindafnemers ter beschikking wordt gesteld. De bijdrage voor het gas is afgestemd op de zwaarte van de gasmeter. De hoogte van de bijdrage is voorts afgestemd op het jaarlijks verbruik door de eindafnemer. Het EU-Hof verwijst ook naar de fiscale voordelen t.a.v. de elektriciteitsbijdrage. Voordelen die bedoeld zijn voor de eindafnemer worden op grond van Belgisch recht toegekend aan de belastingplichtige energieleverancier.

Dienst van openbaar nut

Om een beroep te kunnen doen op de uitzondering voor diensten van openbaar nut, moet aan twee voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moeten de diensten van openbaar nut worden geleverd of kunnen worden geleverd aan diegene die de belasting betaalt. Ten tweede moet er een rechtstreeks en evenredig verband zijn tussen de werkelijke kostprijs van de dienst en de uiteindelijk betaalde bijdrage.

Het EU-Hof stelt vast dat de instellingen geen gebruik kunnen maken van bepaalde diensten die worden gedekt door de extra bijdragen, zoals een ononderbroken levering van elektriciteit voor gezinnen en een sociaal tarief. Daarnaast is het niet mogelijk een rechtstreeks verband vast te stellen tussen de kosten van de diensten en de uiteindelijke belasting, aangezien niet gemeten is of en in hoeverre de instellingen hiervan gebruik maken.

Het EU-Hof stelt voorts vast dat een dergelijk verband zelfs ontbreekt voor de drie openbaredienstverplichtingen die mogelijk wel ten goede komen aan de instellingen van de Unie.

De basis voor de berekening van deze bijdragen vertoont immers geen voldoende verband met de gebruikelijke maateenheden voor het meten van de door warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit – bijvoorbeeld kilowattuur – of voor het meten van de openbare verlichting – bijvoorbeeld de afmetingen van het verlichte gebied of een maateenheid voor het meten van de hoeveelheid lichtenergie.

De instellingen van de Unie kunnen dus weliswaar bepaalde diensten van openbaar nut genieten, maar op basis van de betrokken nationale regeling kan niet worden vastgesteld in welke mate.

Om deze redenen kunnen de extra bijdragen niet worden aangemerkt als vergoedingen voor diensten van openbaar nut als bedoeld in Protocol nr.7 en worden zij dus ten onrechte in rekening gebracht bij de EU-instellingen.

Het EU-Hof oordeelt dat België niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder het EU recht door de instellingen niet vrij te stellen van de extra bijdragen op de elektriciteitsrekening.