Geen bevallingsverlof, adoptieverlof of gelijkwaardig betaald verlof voor wensmoeders

Contentverzamelaar

Geen bevallingsverlof, adoptieverlof of gelijkwaardig betaald verlof voor wensmoeders

Wensmoeders die een kind hebben gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst, hebben op basis van het EU-recht geen recht op bevallingsverlof, adoptieverlof of een gelijkwaardig betaald verlof. Omdat de richtlijn betreffende zwangere werkneemsters enkel minimumbeschermingsvereisten bevat, kunnen lidstaten wel meer gunstige voorschriften vaststellen.

Dit blijkt uit twee arresten van het EU-Hof van 18 maart 2014 in de zaken C-167/12 C. D. / S. T. en C-363/12 Z. / A Government Department and the Board of Management of a Community School.

Beide zaken betreffen wensmoeders die een kind hebben gekregen dankzij een draagmoederschapsovereenkomst. In de ene zaak (C-167/12) is het kind verwekt met het sperma van haar partner en de eicel van een andere vrouw. In de andere zaak (C-363/12) is het kind verwekt met

haar eigen eicel en het sperma van haar partner, maar gedragen door een draagmoeder omdat de wensmoeder (Z.) geen baarmoeder heeft. Beide vrouwen hebben betaald verlof aangevraagd, gelijkwaardig aan bevallings- of adoptieverlof. Deze aanvragen zijn afgewezen omdat beide vrouwen nooit zwanger zijn geweest en er geen sprake is van adoptie van de kinderen door de ouders.

De nationale rechters vroegen het Hof in een prejudiciële procedure of de weigering discriminatie op grond van geslacht (Richtlijn 2006/54/EG) vormt. Tevens vroeg een rechter of een dergelijke weigering in strijd is met de richtlijn betreffende zwangere werkneemsters (Richtlijn 92/85/EEG). In de zaak van Z. wenste de verwijzende rechter tevens te vernemen of de weigering een discriminatie op grond van handicap (Richtlijn 2000/78/EG) vormt.

Het Hof beantwoordt deze drie vragen afwijzend: op basis van het Unierecht zijn lidstaten niet gehouden bevallingsverlof of gelijkwaardig verlof toe te kennen aan een werkneemster in haar hoedanigheid van wensmoeder die een kind heeft gekregen dankzij een draagmoederovereenkomst. De uitleg van het Hof is als volgt.

Het Hof oordeelt dat de weigering om bevallingsverlof toe te kennen geen discriminatie op grond van geslacht (ex richtlijn 2006/54/EG) vormt, omdat de wensvader evenmin recht heeft op een dergelijk verlof. Wat betreft het adoptieverlof, oordeelt het Hof dat de richtlijn aan de lidstaten de keuze laat om adoptieverlof toe te kennen en dat de voorwaarden voor toepassing van dit verlof, met uitzondering van regels betreffende ontslag en terugkeer naar werkplek, buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

Wat betreft richtlijn 92/85/EEG wijst het Hof op het doel en de bewoordingen van de richtlijn en stelt vast dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof tot doel heeft de gezondheid van de moeder en van het kind te beschermen in de uit de zwangerschap voortvloeiende bijzonder kwetsbare situatie. De richtlijn veronderstelt dat de betrokken werkneemster zwanger is geweest en van het kind is bevallen. Derhalve valt een wensmoeder die gebruik maakt van een draagmoeder niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn. Dit is ook niet het geval wanneer zij dat kind na de geboorte eventueel borstvoeding geeft. Echter, de richtlijn regelt de minimumvereisten, zodat de lidstaten vrij zijn om meer gunstige voorschriften toe te passen.

Tenslotte vormt de weigering geen discriminatie op grond van handicap in de zin van richtlijn 2000/78/EG, omdat het feit dat de wensmoeder niet op gebruikelijke wijze een kind kan krijgen geen handicap vormt in de zin van de richtlijn, haar niet belet om toegang te hebben tot arbeid, te werken, of carrière te maken. De richtlijn is dus niet van toepassing in een dergelijke situatie.