Geen burgerinitiatief voor “beginsel van noodsituatie” van overheidsschulden

Contentverzamelaar

Geen burgerinitiatief voor “beginsel van noodsituatie” van overheidsschulden

Het voorstel voor een Europees burgerinitiatief om de kwijtschelding van de overheidsschuld van landen in een noodsituatie mogelijk te maken, is terecht afgewezen door de Commissie. Het onderwerp van een dergelijk initiatief kan immers niet worden gebaseerd op de EU-Verdragen, zo heeft het EU-Hof bepaald.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 12 september 2017 in de zaak C‑589/15 P.

Volgens het EU-Verdrag kunnen EU-burgers (ten minste een miljoen uit ten minste een kwart van alle lidstaten) het initiatief nemen om de Commissie uit te nodigen om binnen het kader van haar bevoegdheden aan de EU-wetgever voor te stellen een rechtshandeling ter uitvoering van de Verdragen vast te stellen ("Europees burgerinitiatief"). Voordat de organisatoren van het Europees burgerinitiatief kunnen beginnen met het verzamelen van het vereiste aantal handtekeningen, moeten zij dit laten registreren bij de Commissie, die zich met name buigt over het onderwerp en de doelstellingen ervan. De Commissie kan weigeren het voorgestelde initiatief te registreren, onder meer wanneer het onderwerp van het initiatief kennelijk buiten het kader valt van haar bevoegdheden om aan de EU-wetgever een rechtshandeling voor te stellen.

Een Grieks onderdaan is de organisator van het Europees burgerinitiatief "Een miljoen handtekeningen voor een Europa van solidariteit", dat hij op 13 juli 2012 bij de Commissie heeft ingediend. Het doel van dat initiatief is om in de EU-wetgeving het "beginsel van de noodsituatie" vast te leggen, waarbij “wanneer het financiële en politieke bestaan van een staat in gevaar is door het betalen van een afschuwelijke schuld, de weigering van de betaling ervan noodzakelijk en te rechtvaardigen is". In het initiatiefvoorstel wordt het economisch en monetair beleid (artikelen 119 tot en met 144 VWEU) als rechtsgrondslag voor de goedkeuring ervan genoemd.

Bij besluit van 6 september 20121 heeft de Commissie geweigerd het voorstel te registreren op grond van het feit dat het duidelijk buiten haar bevoegdheden viel. Vervolgens heeft de organisator bij het Gerecht van de Europese Unie beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie. Bij arrest van 30 september 2015 (2) heeft het Gerecht het beroep verworpen en heeft het geoordeeld dat de Commissie met betrekking tot de Verdragen niet bevoegd was om aan de EU-wetgever voor te stellen het beginsel vast te leggen dat de zware overheidsschuld van landen in een noodsituatie moet kunnen worden kwijtgescholden. Vervolgens heeft de organisator bij het EU-Hof hoger beroep ingesteld met het oog op de vernietiging van het arrest van het Gerecht.

Het Hof wijst het beroep af en bevestigt het arrest van het Gerecht.

Het EU-Hof wijst er in de eerste plaats op dat de Commissie, gezien het belang van het Europees burgerinitiatief als middel om burgers te laten deelnemen aan het democratisch bestel van de Unie, duidelijk moet motiveren waarom zij weigert een initiatief te laten registreren. Aangezien het voorgestelde initiatief echter zeer beknopt en onduidelijk was, bevestigt het EU-Hof de conclusie van het Gerecht dat het besluit van de Commissie in casu voldoende gemotiveerd is.

Vervolgens onderzoekt het EU-Hof de redenering van het Gerecht met betrekking tot artikel 122, lid 1, VWEU, volgens welke de Raad in een geest van solidariteit tussen de lidstaten maatregelen kan nemen die passen bij de economische situatie. Evenals het Gerecht is zij van mening dat deze bepaling van het VWEU niet van toepassing is op maatregelen die als hoofddoel hebben de ernst van de financieringsproblemen van een lidstaat te verlichten. Bovendien bevestigt het Hof dat deze bepaling niet als basis kan dienen voor de vaststelling van een maatregel of beginsel op grond waarvan een lidstaat in wezen eenzijdig kan beslissen zijn schuld niet of slechts gedeeltelijk af te lossen.

Met betrekking tot de analyse van artikel 122, lid 2, VWEU, op grond waarvan de Raad financiële bijstand van de Unie kan verlenen aan een lidstaat die in moeilijkheden verkeert als gevolg van natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen waarop hij geen invloed heeft, bevestigt het EU-Hof de redenering van het Gerecht. Zij is derhalve ook van mening dat deze bepaling van het VWEU, in de eerste plaats, niet rechtvaardigt dat een algemeen en permanent mechanisme van niet-terugbetaling van schulden wordt ingevoerd dat gebaseerd is op het beginsel van de noodsituatie, en in de tweede plaats uitsluitend betrekking heeft op financiële bijstand van de Unie en niet op die van de lidstaten. Het Gerecht heeft derhalve terecht geoordeeld dat de toepassing van het beginsel van de noodsituatie niet kan worden beschouwd als een door de Unie verleende bijstand, omdat een dergelijk beginsel niet alleen betrekking heeft op schulden van de lidstaten aan de Unie, maar ook op schulden van de lidstaten aan andere natuurlijke of rechtspersonen, zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke personen (met inbegrip van andere lidstaten).

Ten slotte is het EU-Hof, net als het Gerecht, van oordeel dat het beginsel van de noodsituatie niet kan worden gerechtvaardigd door artikel 136 VWEU, op grond waarvan de Raad maatregelen neemt om de coördinatie van en het toezicht op de begrotingsdiscipline in de lidstaten van het eurogebied te versterken, of om richtsnoeren voor het economisch beleid van deze lidstaten vast te stellen. Er is geen enkele reden om te concluderen dat de aanneming van het beginsel van de noodsituatie bedoeld is om de coördinatie van de begrotingsdiscipline te versterken of binnen de richtsnoeren voor het economisch beleid valt, temeer daar dit beginsel in feite zou leiden tot de vervanging van de in artikel 136 VWEU verankerde vrije wil van de contractspartijen door een wetgevingsmechanisme voor de eenzijdige kwijtschelding van de overheidsschuld.