Geen export van verplicht minimumloon in EU-dienstenverkeer

Contentverzamelaar

Geen export van verplicht minimumloon in EU-dienstenverkeer

Een wettelijke verplichting om een minimumloon te betalen aan werknemers die hun werkzaamheden in het kader van een aanbesteding verrichten in een andere lidstaat in dienst van een daar gevestigde onderaannemer, is in strijd met de vrijheid van dienstverrichting binnen de EU. Dat heeft het EU-Hof geoordeeld in de zaak “Bundesdruckerei”.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 18 september 2014 in de zaak C-549/13, Bundesdruckerei tegen Stad Dortmund.

De zaak gaat om een wettelijke verplichting in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen om aan werknemers een minimumuurloon te betalen van € 8,62 bij de gunning van overheidsopdrachten. Het doel van deze wettelijke regeling is te verzekeren dat werknemers een passend loon ontvangen, om “social dumping” te vermijden en tegelijkertijd te voorkomen dat concurrerende ondernemingen die hun werknemers een passend loon betalen, zouden worden afgestraft.

Op grond van deze wet heeft de stad Dortmund, in het kader van een door haar uitgeschreven openbare aanbesteding, geëist dat een minimumloon van € 8,62 zou worden betaald aan de werknemers van een in een andere lidstaat (in casu Polen) gevestigde onderaannemer van het Duitse bedrijf “Bundesdruckerei”. Deze werknemers zouden de overheidsopdracht echter uitsluitend in Polen uitvoeren.

In zijn arrest oordeelt het EU-Hof dat het vrije verkeer van diensten binnen de EU zich verzet tegen de toepassing van een wettelijke regeling volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde onderaannemer een vastgesteld minimumloon dient te betalen aan zijn werknemers. Volgens het Hof vormt een minimumloon dat wordt opgelegd aan onderaannemers die zijn gevestigd in een andere lidstaat waar de minimumlonen lager zijn, een bijkomende economische last die de levering van diensten in de ontvangende lidstaat kan verhinderen, belemmeren of minder aantrekkelijk maken. Een dergelijke regeling kan volgens het Hof in beginsel gerechtvaardigd zijn door het doel de werknemers te beschermen. Echter, de regeling is niet geschikt om dat doel te bereiken, omdat werknemers op de particuliere aanbestedingsmarkt niet worden beschermd. Ook gaat de regeling in dit geval verder dan noodzakelijk om werknemers te beschermen tegen “social dumping”. Het Hof stelt dat het voorgeschreven minimumloon werknemers in Duitsland van een passend loon verzekert, maar niet in verhouding staat tot de kosten van levensonderhoud in de lidstaat waar de overheidsopdracht zal worden uitgevoerd. Verder wordt het beroep op de bescherming van het financiële evenwicht van het Duitse sociale zekerheidsstelsel verworpen omdat de Poolse werknemers uitsluitend onderworpen zijn aan het Poolse stelsel en zij bij onderbetaling naar Duitse maatstaven dus geen beroep doen op het Duitse stelsel.