Geen inzage in juridische analyses van asielaanvragen

Contentverzamelaar

Geen inzage in juridische analyses van asielaanvragen

Nederland is niet verplicht inzage te verlenen in de juridische analyse waarop een besluit over de verblijfsstatus gebaseerd wordt. De EU-privacyrichtlijn is daarop niet van toepassing. Ook het EU-Handvest van de Grondrechten verplicht daar niet toe. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van de rechtbank Middelburg en de Raad van State.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 juli 2014 in de gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12

De Nederlandse Staatssecretaris voor Immigratie, Integratie en Asiel hanteert sinds 2009 een nieuw beleid ten aanzien van de minuut waarop het besluit betreffende de verblijfsstatus gebaseerd wordt. De minister is van oordeel dat de minuut vrijwel standaard opgevraagd wordt en dat dit niet strookt met de aard van het document: het is een advies dat wordt gegeven voorafgaand aan het nemen van een besluit. De minister heeft het verzoek van Y.S. om toegang tot de minuut aangaande zijn (negatieve) asielbesluit niet gehonoreerd. Als reden heeft hij aangevoerd dat de minuut naast persoonsgegevens, ook een juridische analyse bevat. De rechtbank Middelburg vraagt het Hof of de gegevens en de juridische analyse, zoals neergelegd in de minuut, vallen onder het begrip 'persoonsgegevens' in de zin van de Privacyrichtlijn 95/46. Als dit zo is, dan wil de rechtbank ook weten of op grond van het Handvest van de Grondrechten inzage gegeven moet worden in deze gegevens. Tot slot vraagt de rechtbank of bij inzage een kopie van de minuut verschaft dient te worden.

Volgens het EU-Hof kan de juridische analyse in een minuut weliswaar persoonsgegevens bevatten, maar vormt deze op zich niet een dergelijk gegeven in de zin van artikel 2, sub a, van Richtlijn 95/46.

Een dergelijke juridische analyse vormt geen informatie over de aanvrager van de verblijfstitel, maar hooguit, voor zover die analyse niet beperkt blijft tot een zuiver abstracte uitlegging van het recht, informatie over de beoordeling en de toepassing van dat recht door de bevoegde autoriteit op de situatie van de aanvrager. Richtlijn 95/46 heeft niet tot doel de transparantie van het besluitvormingsproces van overheidsorganen te verzekeren en goede administratieve praktijken te bevorderen door de uitoefening van het recht op toegang tot documenten te vergemakkelijken. Die richtlijn verlangt derhalve niet van de lidstaten dat zij toegang geven tot een dergelijke juridische analyse wanneer deze deel uitmaakt van een intern document dat tevens persoonsgegevens bevat.

Ook artikel 8, lid 2 van het EU-Handvest van de Grondrechten verleent een belanghebbende niet het recht op volledige inzage. Alle andere onderdelen dan de persoonsgegevens mogen zo nodig onleesbaar worden gemaakt.

Tot slot gaat het EU-Hof nog in op artikel 41 van het EU-Handvest van de Grondrechten. Deze bepaling betreft het recht op behoorlijk bestuur. Ingevolge lid 2 van dat artikel behelst dit recht met name het recht van eenieder om inzage te krijgen in het hem betreffende dossier, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim. Uit de bewoordingen van artikel 41 van het Handvest volgt echter duidelijk dat dit niet is gericht tot de lidstaten, maar uitsluitend tot de instellingen, organen en instanties van de Unie. Daarom kan de aanvrager van een verblijfstitel aan artikel 41, lid 2, sub b, van het Handvest geen recht op inzage in het nationale dossier betreffende zijn aanvraag ontlenen.

Het in die bepaling verankerde recht op behoorlijk bestuur vormt ongetwijfeld een afspiegeling van een algemeen beginsel van het Unierecht, maar daarover hebben de Nederlandse rechters geen uitleg gevraagd, aldus het EU-Hof.